Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Informatieverstrekking / Zorgvuldigheid
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
4953/10689
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klager heeft verschillende klachten over de zorgaanbieder. Zijn echtgenote is in het ziekenhuis van de zorgaanbieder opgenomen voor een open-hart-operatie. Na de operatie is vastgesteld dat de echtgenote de aandoening amyloïdose had. Enkele weken later is de echtgenote overleden. De belangrijkste klacht ziet op het niet op tijd vaststellen van de diagnose amyloïdose, waardoor achteraf gezien de open-hart-operatie onnodig is geweest. De zorgaanbieder verwijst naar het voortraject bij haar klachtenfunctionaris en de Klachtenonderzoekscommissie. Een aantal klachten zijn al gegrond verklaard. De klager klaagt daar nu opnieuw over, maar dat kan volgens de zorgaanbieder niet. De zorgaanbieder vindt dat de klager niet-ontvankelijk in zijn klachten moet worden verklaard. De commissie verklaart de klacht over het onvoldoende in acht nemen van de persoonlijke hygiëneregels door de anesthesist gegrond. De overige klachten verklaart de commissie ongegrond. De commissie erkent dat de diagnose amyloïdose een zeldzame aandoening is en kan daarom niet concluderen dat het diagnostisch traject niet is uitgevoerd volgens de daarvoor geldende standaard.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klager], wonende te [woonplaats]
en
Stichting Sint Antonius Ziekenhuis, gevestigd te Nieuwegein (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020 te [zittingslocatie].
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De klager heeft ter zitting het standpunt toegelicht. De zorgaanbieder is – met voorafgaand bericht – niet ter zitting verschenen.
Onderwerp van het geschil
De echtgenote van de klager, [naam] (hierna te noemen: betrokkene), is op 4 juni 2018 opgenomen in het ziekenhuis van de zorgaanbieder voor een open-hart-operatie. Na de operatie is vastgesteld dat betrokkene de aandoening amyloïdose had. Op 19 juni 2018 is zij op de intensivecare-afdeling overleden. De klager heeft een divers aantal klachten over de zorgaanbieder. Als belangrijkste klacht moet worden aangemerkt het niet tijdig vaststellen van de diagnose amyloïdose, waardoor achteraf gezien de operatie onnodig is uitgevoerd.
Standpunt van de klager
Voor het standpunt van de klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt zijn standpunt op het volgende neer.
Betrokkene is vanaf 2015 door verschillende artsen bij de zorgaanbieder gezien. De betrokken artsen hebben de klachten van betrokkene behandeld op het eigen vakgebied, maar geen van hen heeft de symptomen in een multidisciplinair verband beoordeeld. In het bijzonder is onvoldoende acht geslagen op de onderzoeksgegevens van Prescan uit 2016. Uit dat onderzoek kwam cardiomyopathie naar voren, maar de cardioloog zag er geen reden in voor een behandeling.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder heeft gewezen op het voortraject bij haar klachtenfunctionaris en bij de Klachtenonderzoekscommissie. Een aantal klachten zijn al gegrond verklaard. Daarover klaagt de klager opnieuw, maar dat is volgens de zorgaanbieder niet mogelijk. In zoverre moet de klager niet-ontvankelijk in zijn klachten worden verklaard. De zorgaanbieder vindt de overige klachten ‘weinig specifiek’.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Het geschil gaat over de zorgovereenkomst tussen betrokkene en de zorgaanbieder. Betrokkene is overleden, maar ook nabestaanden mogen een klacht indienen, die ziet op de zorgovereenkomst tussen de overledene en de zorgaanbieder. De klager is een nabestaande van betrokkene. Daarom is de commissie bevoegd om de klacht van de klager te behandelen.
Voortraject tot aan de hartoperatie.
Uit nagekomen berichten blijkt dat betrokkene al eerder (in 2011 en 2014) onder behandeling is geweest op de polikliniek cardiologie van de zorgaanbieder. Hierover ontbreken nadere gegevens. Eind 2016 is betrokkene echter opnieuw door de huisarts naar de cardioloog verwezen naar aanleiding van de bevindingen verkregen bij Prescan. De afwijkingen bestonden, naast een verbreed QRS complex, vooral uit een sterk verdikte – de brief van de cardioloog vermeldt zelfs 18 mm – hartspier, met verdenking op een hartspierziekte (cardiomyopathie). Niet duidelijk is welke waarde aan deze uitkomst is gegeven. Volgens de klager heeft de cardioloog aangegeven dat hypertensie de oorzaak van de vastgestelde hypertrofie zou zijn. Echter de door de cardioloog gemeten waarden van de bloeddruk zijn hiermee niet in overeenstemming. Van belang is dat de in hetzelfde jaar geconsulteerde neuroloog al eerder de diagnose “polyneuropathie” had gesteld. De cardioloog heeft geen verdere controles afgesproken of aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Betrokkene is begin 2018 opnieuw naar de polikliniek cardiologie verwezen, ditmaal door de longarts, die geen oorzaak voor de klachten van betrokkene (dyspnoe, pijn borst) kon vinden. Op het echocardiogram van januari van dat jaar werd opnieuw een sterk verdikte hartspier gevonden, met – nu – aanwijzingen van obstructie van bloedstroom van kamer naar aorta. Bij de multidisciplinaire preoperatieve bespreking vermeldt het dossier de diagnose neuropathie.
De commissie overweegt dat de differentiaal diagnose van ernstige linker kamer hypertrofie op de leeftijd van betrokkene slechts een beperkt aantal diagnostische verklaringen kent. De symptomen en de eerder gestelde diagnose van neuropathie hadden in beginsel aanleiding kunnen vormen om de diagnose amyloïdose te overwegen. Anderzijds erkent de commissie dat d diagnose amyloïdose een zeldzame aandoening is en de commissie kan daarom niet tot de conclusie komen dat het diagnostisch traject van betrokkene niet is uitgevoerd conform de daarvoor geldende standaard. Dat het gehele verdere traject bij een juiste diagnose voor alle betrokkenen wellicht minder onaangenaam was verlopen maakt dat niet anders.
Pre-operatief hart-longchirurg [naam] en de intake door de anesthesist [naam].
De klager stelt zich op het standpunt dat de informatievoorziening voorafgaand aan de operatie onvoldoende was en dat medisch personeel en folders elkaar tegenspreken. Betrokkene en de klager hebben deze wijze van informatievoorziening als onaangenaam ervaren. Ook over het gebruik van de neuszalf (Bactroban) werden tegenstrijdige adviezen gegeven. Tijdens de intake door de anesthesist was sprake van ‘onhygiënische toestanden’ wegens verkoudheid.
De commissie constateert dat de Klachtenonderzoekscommissie op dit onderdeel van de klachten van de klager, zoals naar voren gebracht in zijn brief van 28 november 2018, niet is ingegaan.
In zijn brief van 16 december 2018 heeft de hart-longchirurg toegelicht dat het standaard gebruik van Bactroban vanuit pragmatische overwegingen is gekozen, maar dat een dreigend tekort van het middel die werkwijze op losse schroeven heeft gezet. Aan betrokkene heeft hij Bactroban voorgeschreven en uitgelegd deze 3 dagen preoperatief te gebruiken.
De commissie heeft begrip voor de verwarring die kan zijn ontstaan inzake het wel of niet gebruiken van de neuszalf, in combinatie met ontbrekende folders. Echter, de commissie kan niet vaststellen welke informatie essentieel was en in welke fase van de behandeling het noodzakelijk is geweest om, naast voorlichting door de betrokken arts, via brochures betrokkene en de klager van nadere informatie te voorzien. De uitleg die de hart-longchirurg heeft gegeven over het gebruik van Bactroban acht de commissie navolgbaar. Al met al is de commissie van oordeel dat de klacht op dit punt ongegrond is. Wat betreft de klacht dat de anesthesist onvoldoende de hygiëneregels in acht heeft genomen, stelt de commissie vast dat de klacht niet is tegengesproken. De commissie gaat er daarom vanuit dat de zorgaanbieder de klacht erkent.
Post-operatief, de gang van zaken rondom overlijden en obductie.
De klacht over het onrustige verblijf op de IC-afdeling is door de zorgaanbieder reeds volledig gegrond verklaard. Datzelfde geldt voor de klacht die ziet op de communicatie door [naam] en de voorlichting over de gang van zaken rondom de obductie. De commissie deelt daarom de mening van de zorgaanbieder dat de klager in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn klacht.
Is er voldoende lering getrokken?
De klager vindt het belangrijk dat de zorgaanbieder lering trekt uit hetgeen hij en betrokkene naar voren hebben gebracht. De zorgaanbieder heeft daarover, onder meer in haar brief van 21 augustus 2019, het nodige geschreven en de commissie gaat ervan uit dat zij daarin oprecht is geweest. Voor de afhandeling van de klachten van de klager geldt echter dat de commissie geen uitspraak doet over de wijze waarop de zorgaanbieder lessen uit het verleden moet trekken of haar beleid moet aanpassen, zodat een en ander voor toekomstige patiënten anders of beter zal verlopen. In zoverre is de klacht van de klager dan ook ongegrond.
Conclusie.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht deels gegrond, deels ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht gegrond voor zover deze ziet op het onvoldoende in acht nemen van de persoonlijke hygiëneregels door de anesthesist.
De commissie verklaart de overige klachten ongegrond.
De commissie veroordeelt de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies tot vergoeding aan klager van het door hem betaalde klachtengeld, een bedrag van € 52,50.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, prof. dr. J.W. Deckers, mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 15 oktober 2020.