Door ondernemer opgemaakte factuur wordt redelijk geacht

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: Kosten / Overeenkomst    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 29196/32670

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De ondernemer heeft werkzaamheden uitgevoerd aan de zeilboot van de consument. Partijen zijn het oneens over de hoogte van de factuur. De consument klaagt onder andere over het te hoog berekende uurloon van het ondersteunende personeel. De ondernemer wijst erop dat hij zich zeer flexibel heeft opgesteld tegenover de consument. Zo heeft hij derden aan de boot van de consument laten klussen, gereedschap aan de consument uitgeleend, materialen voor de consument aangenomen, regelmatig advies verstrekt en de werf ook buiten de gewone openingstijden voor de consument opengesteld. De commissie oordeelt dat de factuur van de ondernemer, in verhouding tot het totaalpakket aan geleverde diensten en faciliteiten, alleszins redelijk kan worden geacht. Weliswaar diende de ondernemer mogelijk een lager tarief voor ondersteunende arbeidsuren en een lager tarief aan mastberging te berekenen, maar gezien alle niet doorbelaste extra werkzaamheden acht de commissie het totaalbedrag van de factuur redelijk. De klacht wordt ongegrond verklaard.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft de door de ondernemer uitgevoerde werkzaamheden aan de zeilboot van de consument, een First 31.7, waarvoor op 19 februari 2020 een factuur is verzonden van € 1.614,–

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

De consument maakt bezwaar tegen de hoogte van de factuur van € 1.614,– die de ondernemer op 19 februari 2020 heeft verzonden. De consument betwist de omvang en berekening van de gedeclareerde werkzaamheden. Daarnaast is op 9 december 2019 een factuur betaald voor winterstallingskosten op de werf tot 15 april 2020 ten bedrage van € 775,39.

Inhoudelijk merkt de consument over de 6 posten van de factuur het volgende op.
1) Mast strijken en zetten basispakket € 200,–: geen opmerkingen;
2) Mastenberging € 119,–: de consument vraagt zich af of het redelijk is om het volle bedrag voor een heel seizoen mastenberging te declareren terwijl de mast 2 maanden op een paar schragen naast de boot heeft gelegen en er is een mast van 17 meter in rekening gebracht, terwijl de mast 14 meter lang is, zodat de consument meent dat deze post € 21,– te hoog is;
3) Transport schip naar de loods over het terrein en terug. 2.5 uur x € 89,50 = € 223,75: de consument vraagt zich af of hier wel 2,5 uur aan besteed is omdat het volgens hem ook in een half uur te doen is en hij had een lager tarief verwacht voor degene die hand- en spandiensten verleende bij het begeleiden van de botenwagen en het stellen van de bokken omdat daarvoor een lager tarief geldt van € 69,60. Uitgaande van een rit van 2 x ½ uur en het lagere tarief voor de tweede persoon komt de consument uit op € 89,50 + 69,60 = € 159,10;
4) Twee weken werkloods van € 400,–: geen opmerkingen;
5) Boot op de wagen i.v.m. uitmallen kiel en weer opbokken, 5 x 89,50 = € 447,50: de consument vraagt zich af waarom dit tarief 2 x zo hoog is als de 6e post, het hoger op de bok zetten, omdat hij had verwacht dat het hoger op de bok zetten goedkoper zou zijn dan het op de bok houden, omdat hij anders de boot gelijk hoger op de bok had gezet. Verder heeft de boot inderdaad 5 uur op de wagen gelegen, maar de mannen zijn er hooguit 2x een kwartier mee bezig geweest, zodat de consument uitkomt op een half uur van 89,50 en een half uur van 69,60, in totaal € 79,55;
6) Boot hoger op bok zetten i.v.m. ballast, 2,5 uur x 89,50 = € 223,75: volgens de consument was dit maximaal 1,5 uur, uitgaande van 1,5 uur x 89,50 + 1,5 uur x 69,60 komt de consument voor deze post uit op €238,65, hetgeen iets hoger is dan het berekende bedrag.

In totaal acht de consument een bedrag van € 1.175,30 redelijk, mede gezien de betaalde winterstalling van € 775,30. De consument heeft de factuur betaald en verzoekt de ondernemer om toezending van een creditnota van € 438,70.

De consument heeft binnen drie dagen na de factuur telefonisch contact opgenomen met de ondernemer. Ook heeft hij op 25 februari 2020 en op 6 maart 2020 schriftelijk over de factuur geklaagd. De ondernemer heeft echter niet op de bezwaren gereageerd.

De consument heeft overigens met plezier en genoegen gebruik gemaakt van de faciliteiten van de ondernemer en is tevreden over de kwaliteit van en betrokkenheid bij geleverde diensten.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar de e-mail van de ondernemer van 1 juni 2020. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Op 19 september 2019 heeft de ondernemer een offerte uitgebracht voor door de consument gewenste werkzaamheden aan zijn zeilschip. In de offerte werd uitgegaan van 2 uur gebruik van de botenwagen en werd het totaalbedrag geschat op € 600,– inclusief BTW, exclusief extra uren botenwagen voor € 89,50 per uur en ondersteunende arbeidsuren van € 69,50 per uur. De consument heeft op 20 september 2019 geantwoord dat 2 uur botenwagen aan de krappe kant is. De ondernemer heeft daarom een factuur opgesteld op basis van het aantal uren dat de botenwagen daadwerkelijk in gebruik was. Hij is verbaasd dat de consument en zijn broer het hier niet mee eens waren. Het enige dat verschilt van de offerte is de 6 weken op de wal. Omdat de werkzaamheden langer in beslag namen dan de consument dacht, is de boot in plaats van 6 weken de hele winter op de wal geweest. Daarom is een factuur voor winterstalling gestuurd.

De ondernemer merkt verder nog het volgende op:
1) Geen opmerkingen;
2) Over dit punt vindt de ondernemer het jammer dat de consument niet de moeite heeft genomen om de juiste mastlengte door te geven. De ondernemer heft daarom een schatting moeten maken;
3) Het aantal uren klopt. De ondernemer werkt met een botenwagen en een los bokkensysteem, zodat schip en bok apart verplaatst moeten worden. Dit is een tweemans operatie waarbij het schip per keer opnieuw opgebokt moet worden. Dit is een tijdrovender systeem dan indien bok en schip samen opgepakt kunnen worden;
4) Geen opmerkingen;
5) De logica van dit punt ontgaat de ondernemer. Als de ondernemer niet met kunst en vliegwerk de boot met vrijhangende kiel tweemaal had opgebokt, waren de botenwagenuren een veelvoud van de 5 berekende uren geworden. Daarnaast had de factuur veel hoger kunnen uitvallen omdat de botenwagen op de dag van te water laten vanaf 10u gereserveerd was, maar de consument en zijn broer pas om 12.30 uur klaar waren met het onderwaterschip. Deze extra 2,5 uur is niet berekend.

Voor het factuurbedrag van € 1614,– inclusief BTW is veel kwaliteit en service verleend die elders niet was verkregen. Naar aanleiding van de klachten van de broers is de ondernemer voornemens om alle niet gefactureerde uren en gemiste inkomsten alsnog te factureren.

De ondernemer merkt verder op dat de consument eraan voorbij gaat dat, zonder vooraf overleg en in strijd met de HISWA-voorwaarden en de eigen voorwaarden van de ondernemer, derden op het terrein werkzaam zijn geweest aan de boot van de consument, materialen zijn besteld en aangenomen door de ondernemer, gereedschap aan de consument is uitgeleend, gratis advies is verleend door personeel van de ondernemer waarvan de consument zeer uitvoerig gebruik heeft gemaakt en de werf zelfs met Kerst voor de consument is opengesteld, zodat hij aan zijn boot kon werken. De ondernemer gaat al heel ver door doe-het-zelven in veel meerdere mate toe te staan dan elders het geval is. De uren die de ondernemer gemaakt heeft door inzet van mensen en materiaal, moeten echter wel betaald worden.

De ondernemer heeft de factuur naar alle eer en geweten opgemaakt en zelfs te weinig berekend. Zo heeft de boot 3 weken in de werkloods gestaan omdat dat de ondernemer beter uitkwam en zijn maar 2 weken berekend, zodat de consument nog langer in de werf aan de boot kon werken. Door persoonlijke omstandigheden en aansluitend drukte op de werf heeft de ondernemer niet op de mail van 25 februari 2020 kunnen reageren.

De ondernemer is daarom van mening dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Op grond van de stukken stelt de commissie vast dat de ondernemer, zoals de consument heeft gesteld, in de offerte van 19 september 2019 een onderscheid maakt tussen extra uren botenwagen voor € 89,50 per uur en ondersteunende arbeidsuren voor € 69,60 per uur. De commissie is daarom met de consument van oordeel dat de ondernemer de factuur van 19 februari 2020 duidelijker had kunnen specificeren.

Naar het oordeel van de commissie staat daar echter tegenover dat de ondernemer zich zeer flexibel heeft opgesteld door derden aan de boot van de consument te laten klussen, gereedschap aan de consument uit te lenen, materialen voor de consument aan te nemen, de consument en zijn broer regelmatig advies te verlenen, de werf ook buiten de gewone openingstijden zoals met Kerst voor de consument open te stellen en zonder extra kosten te accepteren dat de consument 2,5 uur langer aan het onderwaterschip heeft gewerkt, waardoor het schip 2,5 uur langer dan afgesproken op de botenwagen heeft gestaan.

Tegenover het mogelijk te hoog berekende uurloon van het ondersteunende personeel en het heel beperkt te hoog berekende bedrag aan mastenberging staan de niet berekende extra uren van de botenwagen, het te laag berekende bedrag voor het hoger op de bok zetten in verband met de aangebrachte ballast en de grote mate van flexibiliteit. Hoewel de consument aanvankelijk ervan uitging dat de klus in zes weken gereed zou zijn, bleek dit achteraf niet haalbaar. Het is begrijpelijk dat de consument de gelegenheid heeft benut om extra werkzaamheden aan de boot te verrichten, maar indien dit vooraf bekend was geweest, was in de offerte wellicht uitgegaan van een andere opzet met andere prijsstellingen. De commissie weegt verder mee dat de botenwagen in de vijf uur dat de boot van de consument daarop lag, niet voor andere boten gebruikt kon worden. Dat de medewerkers niet de volle vijf uren aan de boot (met de botenwagen) gewerkt hebben doet daaraan niet af, aangezien zij stand-by stonden voor als de consument klaar was met zijn werk, zodat zij in die tijd geen andere grote klussen konden aannemen/uitvoeren. Verder geldt dat het transport van de boot altijd een tijdrovend karwei is, welk bokkensysteem ook gebruikt wordt, omdat er (al was het alleen al om veiligheidsredenen) altijd twee werknemers nodig zijn, één om de botenwagen te besturen en één om ervoor de zorgen dat de boot goed is opgesteld.

Alle omstandigheden afwegende is de commissie daarom van oordeel dat de factuur van de ondernemer, in verhouding tot het totaalpakket aan geleverde diensten en faciliteiten, alleszins redelijk kan worden geacht. Weliswaar diende de ondernemer mogelijk het lagere tarief voor ondersteunende arbeidsuren en het lagere tarief aan mastberging te berekenen, maar gezien alle niet doorbelaste extra werkzaamheden acht de commissie het totaalbedrag van de factuur redelijk.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie, bestaande uit de heer mr. J.N. de Blécourt, voorzitter, de heer J. Zetzema, mevrouw drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M.E. van Hoeken, secretaris, op 6 juli 2020