Commissie: Reizen
Categorie: Aansprakelijkheid
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
58965
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 18 oktober 2010 via een boekingskantoor met de reisorganisator tot stand gekomen overeenkomst, waarbij de reisorganisator zich verplicht heeft tot het leveren van een verblijf in een hotel voor 4 personen te New York in de Verenigde Staten op basis van logies met ontbijt, voor de periode van 27 december 2010 tot en met 2 januari 2011 voor de som van € 5.360,78. Klager is reeds op 29 december 2010 in Nederland teruggekeerd. Klager heeft op 29 december 2010 de klacht voorgelegd aan de reisorganisator. Standpunt van klager Het standpunt van klager luidt in hoofdzaak als volgt. Door slechte weersomstandigheden gedwongen kom het vliegtuig niet in New York landen, maar moest uitwijken naar Minneapolis. Ondanks het feit dat ons werd toegezegd, dat we reeds de volgende dag naar New York konden doorvliegen bleek uiteindelijk dat pas op 31 december 2010 voor ons eventueel een vlucht mogelijk was. Door de late aankomst op 31 december 2010 in New York en het volgens het reisschema geplande vertrek op 1 januari 2011 was er vrijwel geen mogelijkheid meer voor vakantie. Bovendien was de door ons geboekte voorstelling van de West Side Story op 29 december 2010 niet meer haalbaar. Daarom is er op 28 december 2010 besloten naar Nederland terug te keren. Klager verlangt een vergoeding van € 3.700,– in totaal. Standpunt van de reisorganisator Het standpunt van de reisorganisator luidt in hoofdzaak als volgt. Op zichzelf wordt betreurd, dat klager zijn geplande vakantie wegens heftige sneeuwval niet in New York heeft kennen doorbrengen. In deze wordt echter een beroep op overmacht gedaan. Er was sprake van abnormale onvoorziene omstandigheden. Er is getracht om klager zoveel mogelijk compensatie te bieden. Dit heeft geresulteerd in restitutie van de kosten van het hotel, zijnde € 2.172,–. Voorts is door bemiddeling onzerzijds van de vliegtuigmaatschappij een waardecheque gegeven van € 800,–. Bovendien heeft klager van de annuleringsverzekering een bedrag van € 502,28 ontvangen. De conclusie moet dan ook luiden, dat klager, de situatie van overmacht in aanmerking genomen, op voldoende wijze is gecompenseerd. Voor een verdere vergoeding bestaat dan ook geen aanleiding. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Voor de commissie staat op grond van de aan haar overgelegde gegevens vast, dat ten gevolge van zware sneeuwval het vliegveld in New York was gesloten en het vliegtuig moest doorvliegen naar Minneapolis. Het feit, dat klager eerst vermoedelijk op 31 december 2010 kon doorvliegen naar New York, is naar het oordeel van de commissie, anders dan klager meent, eveneens te wijten aan een overmachtsituatie, nu het vliegverkeer in de Verenigde Staten door de geschetste weersomstandigheden volledig ontwricht was. Echter, in het dossier bevindt zich een schrijven van de vliegtuigmaatschappij, gedagtekend 27 december 2010, waarin ondubbelzinnig in is aangegeven, dat de in Minneapolis gestrande passagiers, onder wie ook klager zich bevond, op 28 december 2010 konden doorvliegen naar New York. Door deze zwart op wit en niet van enig voorbehoud gedane mededeling zijn er bij klager verwachtingen gewekt, waarop klager, gelet op de strekking van dit schrijven mocht vertrouwen. De commissie stelt de reisorganisator dan ook aansprakelijk voor het feit, dat klager geweigerd is op deze vlucht, nu de vliegtuigmaatschappij optrad als hulppersoon van de reisorganisator. Niet aansprakelijk kan de reisorganisator worden gesteld voor het feit, dat klager op 29 december 2010 niet aanwezig kon zijn bij de door hem geboekte voorstelling van de West Side Story op Times Square, nu klager deze voorstelling niet bij de reisorganisator had geboekt, zodat het niet kunnen bijwonen van deze voorstelling voor rekening en risico van klager moet blijven. Op grond van het voorgaande en alle aan de commissie gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, is de commissie van oordeel dat de reisorganisator – de overmacht situatie ten spijt – bij het uitvoeren van het overeengekomene door het wekken van verwachtingen, die niet zijn waargemaakt, zodanig tekort is geschoten en klager daardoor zodanig ongerief heeft ondervonden, dat de reisorganisator klager een hogere vergoeding verschuldigd is dan deze heeft geboden. De commissie stelt deze vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op € 2.900,–. Hetgeen partijen ter verdediging van hun standpunt naar voren hebben gebracht kan het gegeven oordeel van de commissie niet anders maken. De commissie is derhalve van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De reisorganisator betaalt aan klager een vergoeding van € 2.900,–. De door de reisorganisator aangeboden vergoeding daaronder begrepen; de door de vliegtuigmaatschappij aangeboden vouchers niet. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. De commissie wijst het meer of anders verlangde af. Bovendien dient de reisorganisator overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 100,– aan klager te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de reisorganisator aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 500,–. Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen op 27 september 2011.