Doorgezakte bok; toerekenbaarheid ondernemer niet gebleken.

De Geschillencommissie




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: HISWA-voorwaarden Huur en Verhuur Lig- en/of Bergplaatsen    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: WAT98.007

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil vloeit voort uit de mondelinge huurovereenkomst met betrekking tot een stallingsplaats voor de winter van 1997-1998 voor een zeilboot, type Fly-Tour. Op 16 mei 1998 is er schade aan de boot geconstateerd.
 
De consument heeft zijn klacht op 19 mei 1998 schriftelijk aan de ondernemer voorgelegd.

Standpunt van de consument

 
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak:
 
Op 16 mei 1998 heeft de consument geconstateerd dat de boot door de bok is gezakt. Daardoor is een aanzienlijke scheur aan de onderzijde van de boot ontstaan. De consument stelt aanvankelijk dat de schade is ontstaan doordat de boot niet goed op de bok is vastgezet. Tijdens de zitting stelt de consument dat de schade is ontstaan doordat één van de omliggende schepen tegen zijn boot is aangestoten.
 
De consument betwist de inhoud van het deskundigenrapport. Zo betwist de consument dat hij op of vóór 16 mei 1998 heeft getracht de boot op te tillen om de roerkoning te verwijderen. Nu de boot met water was gevuld was deze daar ook veel te zwaar voor. Wel heeft de consument op 16 mei 1998 het roerblad verwijderd. Daartoe heeft hij de roerkoning losgekoppeld en enige tijd gehakt en gezaagd totdat het roerblad is losgeraakt. Het roerblad zat namelijk vast met twee bouten.
Verder betwist de consument dat hij de boot niet goed heeft onderhouden, alsmede dat de op de foto’s aanwezige bezem van hem is. De krassen aan de onderzijde van de boot zijn volgens de consument ontstaan door de takelbanden waarmee de ondernemer de boot uit het water heeft gelicht.
 
De consument begroot de schade op ƒ 1.750,–. De consument verlangt dat de ondernemer deze schade vergoedt, alsmede de kosten van de zomerligplaats voor de periode april tot en met oktober 1998 omdat daarvan geen gebruik kon worden gemaakt.

Standpunt van de ondernemer
 
De ondernemer heeft zijn standpunt niet aan de Commissie kenbaar gemaakt.
 
Deskundigenrapport
 
De door de Commissie ingeschakelde deskundige heeft blijkens zijn rapport, voor zover thans van belang, het volgende vastgesteld:
 
De schade is ontstaan doordat de voorste dwarslegger van de bok in de bodem van de boot is gedrukt. Het is niet aannemelijk dat deze schade is veroorzaakt door de wijze waarop de boot is gestald. Mede op basis van de foto’s van de consument van 16 mei 1998 heeft de deskundige de toedracht als volgt gereconstrueerd.
 
De consument heeft aangegeven dat hij ‘recentelijk’ het roerblad heeft verwijderd. Blijkens foto nr. 60 was het roerblad echter al verwijderd op 16 mei 1998. De roerkoning was nog aanwezig en kon niet verwijderd worden doordat deze de grond raakte. De deskundige noemt de mogelijkheid dat de consument op of vóór 16 mei 1998, bij het verwijderen van het roerblad, getracht heeft de boot op te tillen om ook de roerkoning te verwijderen. Wellicht wilde de consument daartoe eerst de voorkant van de boot optillen om deze op een tijdelijke, lagere ondersteuning te zetten. Gezien het gewicht van de boot kan de boot zijn weggegleden en op de voorste dwarslegger zijn gevallen, waardoor deze in de bodem is gedrongen.
 
De deskundige noemt de volgende feiten die erop wijzen dat deze toedracht heeft plaatsgevonden:
– De boot heeft aanvankelijk verder naar achteren gelegen. De ondersteuning was eerst ter hoogte van de mastkoker en nadien vlak erachter, bij de aanhechting van de ballastkiel. Dit wijst erop dat de boot naar voren is gegleden en tegen de kiel tot stilstand is gekomen.
– Er zitten krassen aan de onderzijde van de boot, zoals blijkt uit foto’s 29 en 53. Deze zouden ontstaan kunnen zijn doordat de tijdelijke ondersteuning is weggegleden.
– Op de foto’s van 16 mei 1998 is te zien dat er een bezem onder de boot ligt. Het is mogelijk dat deze bezem is gebruikt om het water en vuil weg te vegen dat na de beschadiging uit het gat in de bodem is gelopen.
 
De schade wordt door de deskundige begroot op ƒ 2.000,–. De deskundige acht dit een zaak voor de verzekering van de consument.

Beoordeling van het geschil
 
De Commissie heeft het volgende overwogen:
 
Blijkens de foto’s is de voorste dwarslegger met aanzienlijke kracht in de bodem van de boot gedrongen. Gezien de omvang van de schade acht de Commissie het niet aannemelijk dat de schade is ontstaan door de wijze waarop de boot is gestald, zoals de consument heeft gesteld. De gekozen ondersteuning is wellicht niet optimaal, doch niet ongebruikelijk en evenmin ondeugdelijk. De Commissie acht het dan ook onaannemelijk dat de boot uit zichzelf door de bok is gezakt, met name nu de boot de gehele winter tot aan mei zonder problemen is doorgekomen. Immers, de consument heeft gesteld dat hij gedurende de winter regelmatig, ongeveer eenmaal per week, bij de boot is langs geweest en eerst op 16 mei 1998 de schade heeft geconstateerd. Daarnaast had de consument, indien hij klachten had over de wijze van stalling, dit eerder aan de ondernemer moeten doorgeven.
 
De Commissie acht het voorts niet aannemelijk dat de schade, zoals de consument heeft gesteld, is veroorzaakt doordat één van de omliggende schepen tegen de boot is aangestoten. Indien dit met een zodanige kracht is gebeurd dat de boot door de bok is gezakt zou er tevens schade aanwezig zijn geweest aan de boven- of zijkant van de boot, hetgeen blijkens de foto’s niet het geval is.
 
Vaststaat dat de consument op 16 mei 1998 werkzaamheden aan de boot heeft verricht. In het deskundigenrapport wordt de mogelijkheid genoemd dat de boot daarbij is opgetild en op de voorste dwarslegger is gevallen. Hoewel de consument dit ter zitting heeft ontkend, acht de Commissie deze toedracht het meest aannemelijk, althans dat er, toen de consument heeft geprobeerd op 16 mei 1998 het roerblad te verwijderen, zodanige bewegingen en krachten op de boot kunnen zijn uitgeoefend dat de boot door de bok is gezakt en de schade is ontstaan.
 
De Commissie neemt hierbij in aanmerking dat de stellingen van de consument een aantal vragen onbeantwoord laten. Zo acht de Commissie het niet aannemelijk dat de krassen aan de onderzijde zijn veroorzaakt door de banden waarmee de boot uit het water is gelicht. Verder rijst de vraag waarom de consument op 2 december 1998 aangeeft dat het roerblad recentelijk is verwijderd, doch ter zitting dat dit op 16 mei 1998 is gebeurd.
 
Gezien het voorgaande is de Commissie van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking nemend, de consument onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schade is ontstaan door een gebeurtenis die de ondernemer kan worden toegerekend.
 
Indien en voor zover de ondernemer nog stallingskosten in rekening zou willen brengen voor de periode na 16 mei 1998 gaat de Commissie ervan uit dat de ondernemer daartoe niet gerechtigd is omdat de ondernemer de procedure dermate heeft vertraagd, dat de consument genoodzaakt was de boot tot het onderzoek in december 1998 bij de ondernemer te laten liggen.
 
Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
 
Beslissing
 
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
 
De Commissie beslist ten overvloede dat de ondernemer geen stallingskosten in rekening brengt over de periode 16 mei 1998 tot 1 april 1999.
 
Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 9 maart 1998.