Commissie: Advocatuur
Categorie: Ontvankelijkheid
Jaartal: 2009
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV05-0031
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de hoogte van de declaratie van de advocaat.
Standpunt van de cliënt
Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
Op 8 oktober 2002 hadden de echtgenote van de cliënt en de cliënt een afspraak bij de advocaat. Daarbij zijn twee onderscheidene kwesties besproken, één met betrekking tot het vorige huwelijk van de cliënt en de andere betrof het vorige huwelijk van diens echtgenote. Voor beide zaken heeft de advocaat de te betalen eigen bijdrage voor toevoeging aan de hand van de door de cliënt en zijn echtgenote verstrekte gegevens berekend. De eigen bijdrage zou volgens de advocaat in beide gevallen € 64,– bedragen, maar later ontvingen zij declaraties voor € 317,– per zaak. De cliënt heeft zich bij brief van 5 februari 2003 tot de waarnemend deken gewend met een klacht en na enig corresponderen bleek dat het anti-cumulatiebeding niet was toegepast. Op voorstel van de waarnemend deken zijn de cliënt en zijn echtgenote in overleg met de advocaat in april 2003 tot de oplossing gekomen dat zij twee maal € 64,– zouden betalen aan eigen bijdrage.
Later is de zaak betreffende het huwelijk van de echtgenote van de cliënt weer op gang gekomen en heeft de advocaat de belangen van de cliënte en zijn echtgenote behartigd. De advocaat heeft de echtgenote van de cliënt daarop bij schrijven van 5 november 2003 bericht het redelijk te vinden voor deze zaak de totale eigen bijdrage te vragen en haar verzocht (het verschil tussen € 317,– en € 64,–, zijnde) € 253,– te betalen. De cliënt en diens echtgenote hebben deze declaratie, maar na onderling overleg na een maand toch betaald.
Na de uitspraak van de rechter heeft de wederpartij hoger beroep ingesteld. De cliënt en diens echtgenote zijn toen overgestapt op een andere advocaat. Bij het nalopen van de correspondentie rezen twijfels over de juistheid van de declaratie van € 253,–. Bij schrijven van 22 november 2004 heeft de cliënt laatstgenoemde kwestie aan de deken voorgelegd, die de advocaat om een reactie heeft gevraagd.
De cliënt verwijt de advocaat dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie. De cliënt heeft de declaratie betaald omdat hij geen nieuw conflict met de advocaat wenste met het oog op de vlotte afwikkeling van de procedure. De cliënt en zijn echtgenote hebben nog geïnformeerd bij een andere advocaat, maar deze adviseerde hen lopende de procedure niet van advocaat te wisselen omdat dan opnieuw een toevoeging geregeld zou moeten worden met een eigen bijdrage.
De cliënt deelt ter zitting mede tevens zijn echtgenote te vertegenwoordigen.
De cliënt verlangt restitutie van het bedrag van € 253,–.
Standpunt van de advocaat
Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak als volgt.
Primair stelt de advocaat dat de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat niet de cliënt doch zijn echtgenote de diensten van de advocaat heeft afgenomen waarop de declaratie betrekking heeft.
De advocaat heeft de cliënt bij brief van 5 november 2003 vanwege de tijdspanne besteed aan de zaak verzocht tot aanvullende betaling. De cliënt heeft op dit verzoek instemmend gereageerd door betaling, zodat een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. Verder wijst de advocaat op de lange tijd die de cliënt voorbij heeft laten gaan tussen het inwinnen van informatie en het indienen van de klacht, met name wat betreft de thans ingediende klacht. De advocaat acht de aanvaardbare termijn om op de declaratie terug te komen overschreden. Ten slotte wijst de advocaat op telefoonnotities van 1 en 5 december 2003, waaruit blijkt dat de gang van zaken na het verzoek tot aanvullende betaling door de cliënt en diens echtgenote werd geaccepteerd.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht overweegt de commissie dat de cliënt ter zitting heeft medegedeeld tevens zijn echtgenote te vertegenwoordigen. Voorts blijkt uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting dat de cliënt en zijn echtgenote alle handelingen met betrekking tot het geschil en de procedures waarin de advocaat hen (de cliënt en/of diens echtgenote) heeft bijgestaan, in onderling overleg hebben verricht en de betalingen tezamen hebben gedaan, zoals de cliënt ter zitting heeft verklaard. In dit kader wijst de commissie op de door de advocaat overgelegde notitie van 5 december 2003, die is gemaakt van een telefoongesprek tussen een medewerker van zijn kantoor en de cliënt. Blijkens deze notitie heeft de cliënt in het kader van de procedure van zijn echtgenote de advocaat onder meer verzocht door te gaan met die zaak. Blijkens het verweer van de advocaat heeft hij nadien in die procedure daadwerkelijk de werkzaamheden hervat. De commissie is van oordeel dat aan een niet-professionele partij in een als informeel te kenschetsen procedure als die voor de commissie een handelwijze als de onderhavige onder deze omstandigheden niet moet worden aangerekend. Een en ander leidt tot de conclusie dat de cliënt in deze procedure als mede afnemer van de diensten van de advocaat heeft te gelden, zodat hij in zijn klacht kan worden ontvangen.
Het geschil spitst zich toe op de brief en declaratie d.d. 5 november 2003. De advocaat stelt zich op het standpunt dat door de betaling van deze declaratie een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. De commissie is van oordeel dat de advocaat heeft kunnen menen en erop mocht vertrouwen dat de cliënt en zijn echtgenote akkoord zijn gegaan met de aanvullende declaratie van € 253,– en dat hij niet gehouden is dit bedrag aan de cliënt te restitueren. Bij het oordeel van de commissie worden de volgende omstandigheden betrokken. De cliënt heeft de declaratie op 3 december 2003 zonder enig protest of voorbehoud betaald, zoals hij ook ter zitting zelf heeft bevestigd. Door de advocaat zijn telefoonnotities overgelegd waaruit blijkt dat de cliënt en zijn echtgenote op 1 respectievelijk 5 december 2003 hebben getelefoneerd met een medewerker van het kantoor van de advocaat. Niet is weersproken dat zij ook bij deze gelegenheid geen bezwaren tegen de betaling naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de cliënt eerst bij brief van 22 november 2004, dus een jaar later, geprotesteerd tegen de betaling van de aanvullende nota. Uit de verklaringen van beide partijen volgt bovendien dat na de afspraak in april 2003 zich extra werkzaamheden hebben voorgedaan.
Ten overvloede merkt de commissie op het door de cliënt en zijn echtgenote voor de beide zaken betaalde bedrag van in totaal € 381,– aan eigen bijdrage niet onredelijk te achten, nu zij op basis van de toevoeging met toepassing van het anti-cumulatiebeding een eigen bijdrage van € 443,80 verschuldigd zouden zijn geweest.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De cliënt wordt in zijn klacht ontvankelijk verklaard.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, op 24 augustus 2005.