
Commissie: Notariaat Zakelijk
Categorie: (non)conformiteit / Kwaliteit dienstverlening
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
25924/36844
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De eiser klaagt dat de verweerder zich niet aan zijn afspraak heeft gehouden. De eiser heeft als uitdrukkelijke randvoorwaarden genoemd dat er in de financiële afwikkeling geen bedragen werden genoemd. In de akte die werd gestuurd stond tegen de afspraak in een waarde genoemd van de B.V. en ook irrelevante informatie over het ouderschapsplan. De eiser voelt zich opgelicht. De verweerder geeft aan dat de afwezigheid van een ouderschapsplan beperkt toegang geeft voor partijen tot de rechter. Ook heeft de verweerder mede in belang van de minderjarige kinderen hierin een zorgtaak. De commissie oordeelt dat in de offerte staat aangegeven dat alle benodigde gegevens adequaat worden aangeleverd, als dat niet gebeurt worden extra werkzaamheden verricht welke op uur basis in rekening worden gebracht. Verder is het in beginsel aan de verweerder dat deze doet wat hij nodig acht voor een juiste invulling van de opdracht. De verweerder heeft in dit verband gemotiveerd aangegeven dat een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant onderdeel uitmaken bij de akte van verdeling. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
Ondergetekenden:
de heer mr. N. Schaar te [plaatsnaam], mevrouw mr. K. Abma te [plaatsnaam], de heer mr. F.J. Schop te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
Eiser heeft onderhavig geschil aanhangig gemaakt bij deze commissie. Verweerder heeft zich niet bij eerste gelegenheid op de onbevoegdheid van de commissie beroepen en inhoudelijk verweer gevoerd. Gelet hierop, alsmede de Verordening van de KNB van 23 november 2011, goedgekeurd door de Minister van Veiligheid en Justitie bij besluit van 7 december 2012, Staatscourant 21 december 2012, nr. 27027, in werking getreden op 1 januari 2013, is de bevoegdheid van arbiters gegeven.
Verweerder neemt immers verplicht deel aan de commissie via de Verordening Klachten- en geschillenregeling, waarbij de bij de KNB aangesloten notarissen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de commissie. Verweerder is lid van de KNB.
Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Alle geschillen zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Notariaat (hierna te noemen: het Reglement).
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van verweerder hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende notaris.
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
In het kader van echtscheiding moesten aandelen van de besloten vennootschap waarvan eiser directeur groot aandeelhouder (hierna: DGA) is, aan hem worden toebedeeld.
Hij heeft diverse offertes opgevraagd bij notarissen in [plaatsnaam] e.o. die bedragen van 400-600 euro opleverden. Verweerder werd hem aangeraden door zijn schoonmoeder. Deze gaf een offerte af van 906 euro inclusief BTW. Op 3 februari heeft hij met verweerder telefonisch een gentleman ‘s agreement gesloten voor het bovengenoemde bedrag van 906 euro. Dit bedrag was mondeling afgesproken en heeft eiser ook voldaan. Verweerder heeft echter meer gedeclareerd dan was afgesproken, namelijk een bedrag van € 2.970,55.
Verweerder heeft zich niet aan zijn afspraak gehouden en zijn werkzaamheden zijn niet dan wel slecht onderbouwd. De eiser voelt zich opgelicht. De e-mailberichten die verweerder hieromtrent heeft verzonden zijn onprofessioneel. Verweerder schaadt het vertrouwen van eiser in deze beroepsgroep door zijn handelen en manier van communiceren.
Eiser heeft als uitdrukkelijke randvoorwaarden genoemd dat er in de akte, gezien het nog uit te spreken vonnis in hoger beroep bij de rechtbank in Arnhem inzake de financiële afwikkeling van de echtscheiding, geen bedragen werden genoemd, zoals afgesproken met de advocaten van beide voormalig echtelieden. In de akte die vervolgens werd gestuurd stond tegen de afspraak in, een waarde genoemd van de B.V. en ook informatie die totaal niet relevant is voor deze casus, onder andere over het ouderschapsplan.
Eiser verlangt dat de commissie vast stelt dat verweerder niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende notaris. Hij verlangt dat het meerdere (boven de betaling van € 1.033,–) wordt gecrediteerd. Hij heeft ook schade geleden en verzoekt de commissie in redelijkheid of billijkheid een vergoeding vast te stellen.
Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De kern van het standpunt van eiser is dat een vaste prijsafspraak zou zijn gemaakt. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd blijkt die afspraak niet. Hij kan zo’n document ook niet aanleveren want nimmer is die afspraak gemaakt. Verweerder verricht zijn werkzaamheden niet op deze wijze. Dat is ook niet logisch bij een echtscheiding noch bij verweerder te doen gebruikelijk, om te werken met een vaste prijsafspraak.
De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in de e-mail annex offerte van 28 januari 2020. Kort samengevat houdt dit in dat alle werkzaamheden op uur basis in rekening worden gebracht. Onder vermelding van strikte condities wordt in die offerte een indicatie van de kosten gegeven. Eiser heeft aan geen enkele voorwaarde voldaan zodat de werkzaamheden op uur basis in rekening zijn gebracht. Een overzicht van de tijdsbesteding heeft eiser reeds ontvangen. Op 6 maart 2020 heeft verweerder in een e-mail nogmaals herhaald dat hij niet werkt met een vaste prijsafspraak.
Verweerder kan zich geen telefoongesprek van 3 februari 2020 heugen. Op 29 januari 2020 om 10:55 uur is eiser (reeds) telefonisch met zijn offerte akkoord gegaan.
Het ouderschapsplan is ingevolge artikel 815 Rv en artikel 1: 247a BW verplicht. De afwezigheid van een ouderschapsplan beperkt voor partijen de toegang tot de rechter. Verweerder heeft ook mede in belang van de minderjarige kinderen hierin een zorgtaak.
Verweerder verzoekt de commissie eiser te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag van zijn declaratie, verhoogd met de incassokosten en de wettelijke rente en zijn kosten.
Behandeling van het geschil
Op 22 september 2020 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw [naam secretaris] fungerend als secretaris.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
Beide partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht. Eiser was ter plaatse aanwezig en verweerder heeft ervoor gekozen via een digitale verbinding zijn standpunt toe te lichten.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van verweerder hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende notaris.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en ingebracht stelt de commissie vast dat verweerder in opdracht van eiser werkzaamheden heeft verricht te weten overdracht van aandelen, een en ander zoals weergegeven in de door eiser ontvangen offerte d.d. 28 januari 2020.
Dat er een vaste prijsafspraak zou zijn afgesproken of is afgeweken van de hetgeen verweerder in zijn offerte van 28 januari 2020 heeft aangegeven, zoals door eiser is aangevoerd heeft verweerder uitdrukkelijk weersproken. Deze stelling wijst de commissie dan ook als niet onderbouwd af. Ook overigens is van een dergelijke (mondelinge) en van de genoemde offerte afwijkende afspraak niet gebleken.
Anders dan door eiser is betoogd blijkt uit genoemde offerte dat de opgave aan tijdsbesteding en kosten in deze offerte louter indicatief is uitgaande van een normale overdracht van aandelen en als uitgangspunt heeft dat alle benodigde gegevens adequaat worden aangeleverd. Daarnaast bevat de opgave bijzondere uitgangspunten waarbij is vastgelegd dat indien aan deze uitgangspunten niet wordt voldaan extra werkzaamheden dienen te worden verricht welke op uurbasis in rekening worden gebracht.
Vervolgens, zo stelt de commissie vast, heeft verweerder de nodige werkzaamheden verricht en is op dringend verzoek van eiser en onder dreiging van aansprakelijkheidstelling van verweerder voor de door eiser te lijden schade de akte gepasseerd.
Onder dergelijke omstandigheden kan naar het oordeel van de commissie uit dit passeren niet afgeleid worden dat verweerder hierdoor heeft ingestemd omtrent de betaling van zijn werkzaamheden tegen finale kwijting zoals door eiser aangevoerd. Dit betoog faalt dan ook.
Voorts is naar het oordeel van de commissie met het door eiser uitdrukkelijk verzochte passeren van de akte gegeven dat eiser met de inhoud daarvan instemde en kan hij thans niet meer bij de commissie daarover klagen.
De commissie stelt voorts voorop dat het in beginsel aan verweerder is wat deze nodig acht voor een juiste invulling van de opdracht. Verweerder heeft in dit verband gemotiveerd weersproken dat een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant geen onderdeel behoeven uit te maken bij de door verweerder op te stellen akte van verdeling. De commissie wijst dit verwijt van eiser dan ook als onvoldoende onderbouwd af.
Van denigrerende opmerkingen zoals door eiser aangevoerd en door verweerder weersproken, is niet dan wel onvoldoende gebleken. Wel is de commissie tijdens de mondelinge behandeling opgevallen dat partijen door dit geschil behoorlijk geïrriteerd zijn geraakt hetgeen zijn weerslag vond in bepaalde uitlatingen. De commissie is van oordeel dat een notaris een dergelijk geschil desondanks zakelijk moet blijven benaderen en wil in deze niet zover gaan te oordelen dat verweerder op dit punt niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende notaris.
Het door verweerder in rekening gebrachte komt de commissie gezien de aard en de inhoud van de verrichte werkzaamheden niet bovenmatig voor.
De slotsom is dan ook dat verweerder in deze gehandeld heeft zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende notaris en de klacht ongegrond zal worden verklaard.
Van schade door toedoen van verweerder is niet gebleken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de commissie dan ook bepalen dat eiser aan verweerder het resterende bedrag zijnde € 1.937,25 dient te betalen. De door verweerder gevorderde wettelijke rente wijst de commissie af nu de commissie uit de stukken niet is gebleken dat deze eiser zijn aangezegd. Ten aanzien van de incassokosten staat vast dat eiser zijn klacht bij de commissie heeft ingediend en aldus heeft voldaan aan hetgeen verweerder heeft aangegeven in zijn brief van 8 april 2020 ter voorkoming van gerechtelijke stappen.
Nu de klacht van eiser ongegrond wordt verklaard, zal eiser als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 423,50 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters, dienen te voldoen. Eiser heeft de arbitragekosten reeds voldaan, zodat de commissie daarover niet meer behoeft te beslissen.
Beslissing
De commissie:
– veroordeelt eiser om aan verweerder te voldoen een bedrag van € 1.937,25. Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend. Het bedrag van € 1.937,25 zal aan verweerder worden uitbetaald.
– wijst het meer of anders gevorderde af.