Commissie: Energie
Categorie: Tariefbepalingen
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117625
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de jaarafrekeningen van de ondernemer over 2015 tot en met 2017, meer in het bijzonder over het volgens de consument onterechte onderscheid (prijsdiscriminatie) voor het vastrecht koude dat de ondernemer hanteert voor huurders en kopers (zoals de consument) in het wooncomplex.
De consument heeft haar klacht voor het eerst op 16 mei 2016 aan de ondernemer voorgelegd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Aanvankelijk had de ondernemer ons een voorbeeldnota gestuurd voor ons nieuwe appartement met een vast tarief voor koude van € 12,10 per maand. Dat tarief wordt door de ondernemer wel gehanteerd jegens huurders in het complex maar voor ons als kopers wordt sedert de oplevering van het appartement een vast recht koude gehanteerd van € 30,25 per maand. Terwijl de levering met dezelfde WKO installatie geschiedt. Wij hebben de ondernemer meerdere keren gevraagd voor ons hetzelfde lage tarief te hanteren, hetgeen de ondernemer weigert.
Oorspronkelijk bestond er ook een verschil in tarief voor warm tapwater tussen huurders en kopers maar inmiddels wordt daarvoor hetzelfde tarief gehanteerd en hebben wij het teveel betaalde teruggekregen.
Een tweetal kopers (dossiernummers [dossiernummer] en [dossiernummer], toevoeging commissie) heeft een klacht ingediend bij de commissie over het verschil in vast recht koude en zij zijn door de commissie in het gelijk gesteld. Voor deze kopers heeft de ondernemer wel het juiste tarief gehanteerd en zij hebben het teveel betaalde terug gestort gekregen. Wij accepteren geen verder uitstel zoals de ondernemer voorstelt omdat wij er geen vertrouwen in hebben dat het nu wel opgelost gaat worden door de ondernemer, wij willen een aanpassing van de tarieven voor het verleden.
Ter zitting is door de consument in hoofdzaak nog het volgende aangevoerd.
Wij hebben van de ondernemer vernomen dat wij op 18 augustus 2018 informatie zullen krijgen over de tarieven die voor alle bewoners zullen gaan gelden. Dat gaat echter over toekomstige tarieven. Wij willen dat het door ons teveel betaalde vast recht koude over 2015 tot en met 2017 door de ondernemer wordt terugbetaald en daarover rept de ondernemer verder niet. Het probleem is dus niet opgelost. De twee kopers/bewoners die daarover eerder hebben geklaagd bij de commissie hebben van de ondernemer geld teruggekregen, hun vast recht koude is gelijk gesteld aan die voor huurders. Dat willen wij ook.
De consument verlangt dat de ondernemer met terugwerkende kracht vanaf de jaarafrekening 2015 hetzelfde vast recht zal hanteren voor de consument als voor huurders in het complex en het door de consument teveel betaalde zal terugstorten.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer wenst uitstel om tot een definitieve oplossing te komen voor de tarieven in het complex voor 1 september 2018. De ondernemer zal voldoen aan de uitspraak van de commissie over de prijsdiscriminatie die wordt toegepast in het complex. De ondernemer is contractueel niet gerechtigd als huurder van de WKO installatie om de tarieven éénzijdig aan te passen. Echter willen en moeten wij wel voldoen aan de eerdere uitspraak. De komende weken worden al lopende onderhandelingen met onze contractspartij voortgezet waarbij wij erop vertrouwen tot een oplossing te komen die zal voldoen aan de uitspraak van de commissie.
Bij brief van 23 juli 2018 heeft de ondernemer aan de commissie laten weten dat in deze zaak voldaan zal worden aan het verzoek van de consument, namelijk gelijke tarieven. Wat de ondernemer betreft is er geen geschil meer. De bewoners worden uiterlijk 18 augustus 2018 geïnformeerd over de verandering en de hoogte van de tarieven.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Nu beide partijen verwijzen naar een eerdere uitspraak van deze commissie (dossiernummers [dossiernummer] en [dossiernummer]) en de ondernemer aangeeft zich daaraan te conformeren verwijst de commissie ook naar die uitspraak en acht die als hier herhaald en ingevoegd.
Kortgezegd gaat het in deze zaak om de door de ondernemer gehanteerde prijsdifferentiatie/discriminatie voor het vast recht koude tussen huurders en kopers (zoals de consument) in het wooncomplex.
De centrale doelstelling van de Warmtewet (die per 1 januari 2014 van kracht is geworden) is de
waarborging dat kleinverbruikers tegen redelijke voorwaarden en tarieven de beschikking hebben over
warmte. Warmteverbruikers zijn in de meeste gevallen gebonden aan hun warmteleverancier, die een
monopolie positie heeft ten opzichte van de afnemers. Verbruikers kunnen geen warmte verkrijgen van andere leveranciers en kunnen ook niet kiezen voor een ander netwerk waarbij bovendien warmte een primaire levensbehoefte is. Gelet op die gebondenheid van afnemers van warmte dienen zij te worden beschermd tegen te hoge prijzen en onvoldoende prestaties van warmteleveranciers. De Warmtewet voorziet dan ook in consumentenbescherming, in bepalingen die gericht zijn op tariefbescherming en leveringszekerheid en de introductie van een onafhankelijke toezichthouder, te weten de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Uitgangspunt is dat iedereen tegen betaalbare prijzen over warmte moet kunnen beschikken. Daartoe is ook een maximale warmteprijs ingevoerd gebaseerd op het NMDA beginsel; de prijs voor warmtelevering wordt gerelateerd aan de gassituatie van een huishouden; bij vaststelling van de maximale prijs voor levering van warmte dient de gassituatie van een huishouden als referentie. Het komt erop neer dat een afnemer van warmte voor ruimteverwarming en het opwarmen van warm tapwater niet meer behoort te betalen dan iemand die zijn huis met een individuele HR-ketel met gas verwarmt. Naast het NMDA-beginsel is ter voorkoming van overwinsten bij warmteleveranciers een structureel toezichtsysteem op rendementen van warmteleveranciers geïntroduceerd; de ACM is daartoe belast (met een periodieke rendementsmonitor).
Op grond van artikel 3 van het reglement van de commissie heeft de commissie tot taak geschillen
tussen de consument en de ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de
totstandkoming of de uitvoering van de overeenkomst met betrekking tot de aansluiting en/of levering
van gas, warmte of elektrische energie en daarmee samenhangende levering en diensten. De
commissie is derhalve niet bevoegd te beslissen over de hoogte van de in rekening gebrachte
tarieven of kosten in zijn algemeenheid. De commissie heeft daarin slechts een marginale
beoordelingsruimte. Behoudens in gevallen dat sprake is van evident onredelijke tarieven is het niet
aan de commissie om daarover verder een oordeel te geven. In dat kader wordt opgemerkt dat de
ACM in principe verantwoordelijk is voor het toezicht op de regulering van de tarieven op basis van
onder meer de Warmtewet en de ACM beoordeelt dan ook de redelijkheid van de gehanteerde
tarieven. Daarbij kan de ACM kijken naar de werkelijke kosten, inclusief vermogenskosten, die een
warmteleverancier maakt. De ACM heeft op grond van de wet de bevoegdheid om daartoe
gedetailleerde informatie op te vragen bij de ondernemer, welke bevoegdheid de commissie niet
heeft. Het oordeel over de redelijkheid van de tarieven is derhalve primair aan de ACM.
De Warmtewet heeft in beginsel geen betrekking op de levering van koude. Dat laat
onverlet dat de ondernemer wel voor de aanschaf en het onderhoud van koude voorzieningen
gemaakte kosten in redelijkheid via een afzonderlijk vastrecht koude aan de consument kan en mag
doorberekenen. Bij een installatie die gebaseerd is op warmte en koude opslag (zoals in deze zaak) is de levering van warmte en koude onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bij een warmte koude opslaginstallatie is het ook verplicht om voor de levering van koude een aparte administratie te voeren en een apart tarief in rekening te brengen. Voor de instandhouding van de koude installatie is de consument (net als de overige contractanten) aan de ondernemer een vastrecht verschuldigd, ongeacht de hoeveelheid koude die
wordt afgenomen.
Prijsdifferentiatie/-discriminatie vastrecht koude
Zoals door de commissie reeds is bepaald in haar hiervoor genoemde eerdere uitspraak geldt ten aanzien van de tariefberekening het “niet meer dan anders beginsel” (NMDA-beginsel) als uitgangspunt. Het NMDA-beginsel geldt voor zowel warmte, koude als voor warm tapwater; de prijs voor warmtelevering wordt gerelateerd aan de gassituatie van een huishouden en bij de vaststelling van de maximale prijs voor de levering van warmte dient de gassituatie van een huishouden als referentie. Dat betekent dat over de maximumtarieven die door de ACM (jaarlijks) voor warmte worden vastgesteld geen verder geschil is en kan zijn.
Resteert de vraag of met toepassing van het NMDA-beginsel binnen één complex (zoals dat waar de consument woonachtig is) verschillende tarieven kunnen en mogen worden toegepast. De commissie is van oordeel dat dat niet het geval is. In de jaren ‘70 is bij de ontwikkeling van stadsverwarming het “niet meer dan anders principe” ingevoerd. Het uitgangspunt daarbij was dat woningen die aangesloten zouden worden op gas en elektriciteit hetzelfde bedrag per jaar zouden betalen als woningen die aangesloten werden op stadsverwarming. Kern van het NMDA-beginsel is dat de energiekosten voor alle betrokken woningen gelijk zouden zijn. Dit principe werd toegepast door min of meer vergelijkbare woonsituaties met elkaar te vergelijken. Discussie ontstond doordat complexen vaak onderling verschilden in bouw, ligging etc. waardoor het moeilijk was het NMDA-beginsel op grote schaal toe te passen. In de praktijk werd voor bestaande woningen het NMDA-beginsel op complexniveau éénduidig toegepast en in een nieuwbouwsector op projectniveau. Het streven was er in ieder geval op gericht om het beginsel zo éénduidig mogelijk toe te passen.
Door de invoering van de Warmtewet is het NMDA¬-beginsel gerelateerd aan het maximumtarief voor warmte. Indien een energieleverancier de maximumwarmtetarieven hanteert zoals die jaarlijks door de ACM voor warmte worden vastgesteld, voldoet de energieleverancier aan het NMDA-principe mits de energieleverancier die tarieven ook éénduidig voor alle aangeslotenen in een gelijksoortige situatie toepast. Dat strookt ook met de definitie van de ACM die aangeeft dat de maximumprijs voor warmte gebaseerd is op de prijs van gas, hetgeen inhoudt dat een warmteverbruiker niet meer betaalt dan dat die verbruiker betaald zou hebben als die een gasaansluiting zou hebben gehad; de maximumprijs is dan ook gebaseerd op een gemiddelde verbruiker van gas. Indien een energieleverancier evenwel lagere tarieven hanteert (dan het maximumtarief) dan zou dat op basis van het NMDA-beginsel op complexniveau ook gelijk moeten zijn; immers een verbruiker betaalt in een vergelijkbare situatie van woningen die gas gestookt zijn niet meer dan als wanneer die woningen voorzien zijn van warmte. Dat betekent dat als klanten/verbruikers in de vrije markt een gasaansluiting zouden hebben geen enkele gas-/energieleverancier tarieven zou hanteren die gebaseerd zouden zijn en gedifferentieerd zouden zijn op basis van de eigendomssituatie van de woning. Er vindt aldus geen onderscheid plaats in tarieven met betrekking tot (sociale) huurders dan wel eigen woningbezitters. Aldus leidt toepassing van het NMDA-beginsel volgens de commissie tot de conclusie dat er door de ondernemer geen prijsdifferentiaties/prijsdiscriminatie voor bewoners/verbruikers in het complex ter zake de tarifering voor zowel warmte als koude mag zijn. Er is immers geen sprake van het NMDA-beginsel als in gelijke woonsituaties geen gelijke energiekosten worden berekend. Dat betekent dat de ondernemer geen verschillende tarieven voor eigenarengebruikers (zoals de consument) en voor huurdergebruikers kan hanteren voor het vastrecht koude per jaar (voor huurdergebruikers van € 145,20 en voor eigenarengebruikers van € 363,– ). Welke (gelijke) prijzen/tarieven voor zowel huurdergebruikers als eigenarengebruikers gehanteerd zal moeten worden, zal de ondernemer in de nabije toekomst (en kennelijk uiterlijk 18 augustus 2018 zoals de ondernemer stelt) alsdan (opnieuw) moeten bepalen en vaststellen.
De commissie heeft al aangegeven dat zij niet bevoegd is te beslissen over de hoogte van de in rekening gebrachte en te brengen tarieven en/of kosten. De stelling van de ondernemer dat hij op basis van zijn contractuele verplichtingen met anderen gehouden zou zijn om de vastgestelde tarieven te hanteren regardeert de eigenarengebruikers (zoals de consumenten) niet en doet verder ook niets af aan de ten onrechte gehanteerde prijsdifferentiatie/-discriminatie (want in strijd met het NMDA beginsel). De ondernemer heeft verder ook niet (anderszins) aangetoond dat er een valide juridische grondslag bestaat voor prijsdifferentiatie/-discriminatie tussen huurdergebruikers en eigenarengebruikers en heeft ook nagelaten daarover toelichting en/of uitleg te verstrekken. De ondernemer heeft uitsluitend medegedeeld dat hij (uiterlijk 18 augustus 2018) gaat voldoen aan het verzoek van de consument, namelijk gelijke tarieven voor alle bewoners, dus zowel voor huurders als kopers. Daarbij gaat de commissie ervan uit dat de ondernemer aan de consument tevens inzicht en uitleg zal verschaffen over de gehanteerde (nieuwe) tarieven.
Resteert de vordering van de consument over het teveel betaalde vast recht koude over de jaren 2015 tot en met 2017. Daarover is de commissie van oordeel dat de ondernemer haar jaarafrekeningen aan de consument over die jaren dient aan te passen en te crediteren en dat aldus aan de consument voor het vast recht koude hetzelfde tarief als voor huurders over de jaren 2015 tot en met 2017 zal worden gehanteerd. Onweersproken door de ondernemer is namelijk gebleven de stelling van de consument dat de ondernemer dat ook heeft gedaan voor klagers (kopers) in de hiervoor al genoemde eerdere uitspraak van de commissie. Dat acht de commissie dan ook in deze zaak passend/billijk en geboden.
Op basis van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument gegrond is, zodat de ondernemer eveneens gehouden is om het door de consument betaalde klachtengeld te
vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De door de ondernemer gehanteerde prijsdifferentiatie/prijsdiscriminatie voor het vastrecht koude in de jaarafrekeningen aan de consument over de jaren 2015 tot en met 2017 is in strijd met het overeengekomen en toepasselijke NMDA-beginsel en derhalve niet toegestaan; de ondernemer is gehouden binnen twee maanden na verzenddatum van deze uitspraak een creditnota op te stellen over die jaren waarin aan de consument hetzelfde tarief vast recht koude in rekening zal worden gebracht als voor huurders in het complex.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
€ 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie op 9 augustus 2018.