Er was geen indicatie voor een CBCT-scan

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 126/11387

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt is van mening dat hij, ondanks een spoedverwijzing van zijn tandarts voor een CBCT-scan, zonder reden is weggestuurd. Het ziekenhuis stelt dat na een onderzoek de conclusie van de arts in opleiding was dat er geen aanleiding was voor een aanvullend onderzoek in de vorm van een CBCT-scan. De commissie is van oordeel dat het aan de zorgaanbieder is om vanuit zijn deskundigheid en op grond van zijn bevindingen de noodzaak van de inzet van diagnostische middelen te bepalen. De zorgaanbieder heeft gemotiveerd gesteld dat hij het na uitgebreid onderzoek niet geïndiceerd achtte om de door de cliënt gewenste CBCT-scan uit te voeren en dat hij dit ook heeft uitgelegd aan de cliënt. De commissie acht de klacht niet gegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt] wonende te [plaats] en Stichting Katholieke Universiteit-Radboudumc, gevestigd te Nijmegen (hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (hierna te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2019 te Utrecht. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam jurist] en [naam internist en hoofd opleiding interne geneeskunde].

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het feit dat de zorgaanbieder de cliënt naar zijn zeggen, ondanks een spoedverwijzing van zijn tandarts voor een CBCT-scan, zonder reden heeft weggestuurd.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is door zijn tandarts met spoed verwezen naar de afdeling Mond-, Kaak en Aangezichtschirurgie (MKA) van de zorgaanbieder voor een CBCT-scan. De behandelend arts in opleiding heeft aangegeven een CBCT-scan niet nodig te vinden. In een brief aan de tandarts heeft hij echter geschreven dat de cliënt niet genoeg moeite zou hebben gedaan om de scan te laten uitvoeren.
Nadat de cliënt dit had gelezen, is hij direct teruggegaan naar de zorgaanbieder. In een gesprek met de arts in opleiding heeft hij gezegd dat hij verwachtte dat er alsnog een scan zou worden gemaakt. De arts in opleiding heeft voorgesteld een gesprek te regelen met het afdelingshoofd. Later heeft hij de cliënt echter opnieuw binnengeroepen en hem medegedeeld dat een gesprek met het afdelingshoofd niet mogelijk was, dat er ook geen second opinion zou komen en dat de cliënt niet meer mocht bellen. Hij heeft de cliënt verzocht het pand te verlaten. Bij de balie stonden vier beveiligers, die hem op weg naar de uitgang zijn gevolgd.
Met zeer veel moeite en de nodige kosten is de scan intussen in België gedaan.

De cliënt heeft over de gang van zaken een klacht ingediend bij de zorgaanbieder. De interne klachtenbemiddelaar heeft zijn verhaal niet serieus genomen.

De cliënt verlangt excuses van de zorgaanbieder. Voorts verzoekt hij de commissie hem een vergoeding toe te kennen voor de door hem gemaakte onkosten – twee keer bezoek zorgaanbieder, twee keer bezoek andere zorgaanbieder en telefoonkosten – en voor de door hem geleden emotionele schade.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 1 maart 2019 is de cliënt op verwijzing van zijn tandarts op de polikliniek MKA gezien door een co-assisent en een arts-assistent in opleiding (AIOS). Hij heeft aangegeven een CBCT-scan te wensen. Na een anamnese, lichamelijk onderzoek en bestudering van een eerder door de tandarts gemaakte foto en overig beeldmateriaal was de conclusie van de AIOS dat er geen aanwijzing is voor een dentogene focus die een verklaring kan bieden voor de klachten van de cliënt. De AIOS heeft de cliënt uitgelegd dat er wat hem betreft geen aanleiding is voor een aanvullend onderzoek in de vorm van een CBCT-scan. In een telefoongesprek op 5 maart 2019 heeft de AIOS de cliënt dit nogmaals uitgelegd. Later op die dag heeft de cliënt zich onverwacht, zonder afspraak, aan de balie van de polikliniek MKA gemeld. De AIOS heeft met hem gesproken. Vanwege de dreigende en eisende wijze van communicatie heeft de AIOS contact opgenomen met het afdelingshoofd, die adviseerde het gesprek te beëindigen en de cliënt te verzoeken de kliniek te verlaten. Na de cliënt nogmaals uitleg te hebben gegeven over de reden van het niet maken van de CBCT-scan, heeft de AIOS het gesprek beëindigd. De inmiddels opgeroepen beveiligers hebben de cliënt begeleid bij het verlaten van de kliniek.

De zorgaanbieder betwist dat er wanprestatie is geleverd of fouten zijn gemaakt.
De verwijzing door de tandarts is te zien als een zorgvraag en niet als een opdracht aan de zorgaanbieder om bepaalde diagnostische middelen, zoals een CBCT-scan, in te zetten. Voor de kaakchirurg (in opleiding) geldt een professionele autonomie, ook voor het al dan niet inzetten van diagnostische middelen. De conclusie dat er geen aanleiding was voor het vervaardigen van een CBCT-scan, is op basis van een zorgvuldige afweging genomen. Dat kennelijk later in een andere kliniek tot een andere afweging is gekomen, doet hieraan niet af.
De zorgaanbieder is voorts van mening dat geen sprake is van een tekortkoming in de communicatie.

De zorgaanbieder verzoekt de klacht van de cliënt ongegrond te verklaren en de door hem verzochte schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

De overeenkomst die de cliënt en de zorgaanbieder met elkaar hebben gesloten, kan worden aangemerkt als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in
overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De cliënt houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de wijze waarop hij is behandeld.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Ter beoordeling van de commissie staat dan ook de vraag of de behandelende arts(en) al dan niet de zorg heeft (hebben) betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Daarbij dient wel het volgende in aanmerking te worden genomen. De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt – tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen, hetgeen in dit geval gesteld noch gebleken is – niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. Van een tekortkoming in de nakoming van die verplichting kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen, of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

De commissie ziet in de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding om aan te nemen dat de zorgaanbieder – in dit geval met name de AIOS mondkaakchirurg – in deze niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Onweersproken is dat de zorgaanbieder een uitgebreide anamnese heeft afgenomen, eerdere foto’s heeft bekeken en de cliënt uitgebreid lichamelijk heeft onderzocht.

De commissie is met de zorgaanbieder van oordeel dat het aan de zorgaanbieder is om vanuit zijn deskundigheid en op grond van zijn bevindingen de noodzaak van de inzet van diagnostische middelen te bepalen. De zorgaanbieder heeft gemotiveerd gesteld dat hij het na uitgebreid onderzoek niet geïndiceerd achtte om de door de cliënt gewenste CBCT-scan uit te voeren en dat hij dit ook heeft uitgelegd aan de cliënt, die zelfs te woord heeft gestaan toen hij zonder afspraak op de polikliniek verscheen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Niet gebleken is dat de zorgaanbieder bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

De cliënt beklaagt zich voorts over de wijze van klachtafhandeling door de zorgaanbieder. De commissie stelt vast dat de klachtenbemiddelaar de cliënt heeft medegedeeld dat de klacht is besproken met het hoofd van de afdeling MKA en dat deze geen reden zag en ziet om met de cliënt in gesprek te gaan. Het niet serieus nemen van de klacht, zoals door de cliënt gesteld, kan de commissie hieruit niet afleiden.

Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding merkt de commissie nog op dat voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding ten minste is vereist dat de schuldenaar – in dit geval de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de zorgaanbieder. Nu aan het vereiste voor een schadevergoeding derhalve niet is voldaan, kan de cliënt geen aanspraak maken op schadevergoeding.

De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht van de cliënt ongegrond moet worden verklaard en dat de door hem verzochte schadevergoeding moet worden afgewezen.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve beslist de commissie als volgt.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de cliënt ongegrond en wijst het door hem verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw mr. dr. M.J. van Dam, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 6 december 2019.