
Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Kosten
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
169235/169906
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Dit geschil gaat om een overeenkomst van opdracht voor juridisch advies. De eiser is een advocaat en verweerster is een cliënt. De overeenkomst is samen met de algemene voorwaarden per mail naar verweerster gestuurd. Eiser heeft werkzaamheden verricht en na afloop een factuur opgestuurd naar verweerster. De factuur is niet betaald door verweerster, ondanks herinneringen en een door eiser voorgestelde betalingsregeling. De commissie oordeelt dat verweerster onvoldoende tegenargumenten heeft tegen de eiser. De commissie constateert dat de financiële gevolgen van de werkzaamheden duidelijk in de opdrachtbevestiging staan. De klacht van eiser is gegrond verklaard. Verweerster dient het openstaande bedrag aan eiser te betalen.
De uitspraak
Ondergetekenden:
de heer mr. N. Schaar te Bussum, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk domicilie kiezende te [plaatsnaam], de heer J.H.L. den Otter te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de algemene voorwaarden van eiser, waarin is bepaald dat alle geschillen naar aanleiding van de totstandkoming en/of de uitvoering van de dienstverlening van eiser, inclusief alle declaratiegeschillen, worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het reglement’). Eiser heeft gesteld dat hij de algemene voorwaarden op 1 september 2016 aan verweerster heeft toegestuurd. Verweerster heeft weliswaar de ontvangst van de algemene voorwaarden betwist, maar hij heeft in de onderhavige procedure verweer gevoerd en de bevoegdheid van de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) niet bestreden. Bovendien heeft hij het vragenformulier van de commissie ondertekend, Door deze ondertekening heeft hij verklaard zich te onderwerpen aan de bepalingen van het reglement. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Eiser is een overeenkomst van opdracht aangegaan met verweerster ter zake rechtskundig advies en/of procesbijstand met betrekking tot een geschil betreffende pensioenpremies. De overeenkomst is bevestigd middels de opdrachtbevestiging van 1 september 2016, waarin onder meer de gemaakte financiële afspraken zijn opgenomen. De bij de opdrachtbevestiging behorende algemene voorwaarden zijn tegelijkertijd met de toezending van de opdrachtbevestiging ter hand gesteld aan verweerster.
In de opdrachtbevestiging staat ook vermeld dat de directeur van verweerster (hierna te noemen: de directeur) kan reageren, mocht hij het niet eens zijn met de vastlegging van de gemaakte afspraken. Nu hij zulks heeft nagelaten, heeft hij de opdracht aanvaard en wist hij op basis van welke afspraken werd gewerkt. Daaraan doet niet af dat hij de opdrachtbevestiging niet heeft ondertekend.
Het was de directeur die de opdrachten feitelijk gaf en hij deed dat namens verweerster. Uit de talloze e-mails, de correspondentie met de rechtbank, de deurwaarder en de vorige advocaat waarvan de zaak is overgenomen, blijkt dat de directeur namens verweerster heeft ingestemd met de overname van zijn zaak van zijn vorige advocaat en de verdere behandeling daarvan door eiser.
Eiser heeft de opdracht uitgevoerd. Voor de verrichte werkzaamheden heeft hij verweerster meerdere declaraties en urenstaten doen toekomen. Enkele declaraties zijn ook voldaan waarvoor de grond gevonden kan worden in de door de directeur namens verweerster verstrekte opdracht tot het geven van juridisch advies en het voeren van een procedure. Ondanks herhaalde herinneringen/aanmaningen heeft verweerster de declaraties tot een bedrag van in totaal € 5.145,33 onbetaald gelaten. Uit coulance heeft eiser een betalingsregeling geaccepteerd en bevestigd. Deze betalingsregeling is echter nimmer nageleefd noch is er iets afgelost.
Eiser verzoekt de commissie te bepalen dat verweerster gehouden is het totaal openstaande bedrag van € 5.145,33 aan eiser te betalen. Voorts verzoekt eiser de commissie verweerster te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
Ter zitting heeft eiser in hoofdzaak het volgende aangevoerd:
Het was de eenmanszaak van de directeur die – door een pensioenfonds – was gedagvaard. Dit bedrijf was derhalve de procespartij. Echter, op uitdrukkelijk verzoek van de directeur zijn de overeenkomst van opdracht en de declaraties op naam van verweerster gesteld. Verweerster heeft alleen een voorschot aan eiser betaald. Het – na verrekening ven het voorschot – openstaande bedrag van de declaraties heeft verweerster onbetaald gelaten.
Standpunt van verweerster
Voor het standpunt van verweerster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Verweerster betwist zeer uitdrukkelijk dat er enige overeenkomst tussen eiser en verweerster (rechtsgeldig) tot stand is gekomen. Verweerster is een stamrecht b.v. en heeft nimmer personeel in loondienst gehad. Verweerster is nimmer een (garage)bedrijf geweest.
Verweerster betwist ook uitdrukkelijk het aanbod van eiser op basis van een uitdrukkelijke wil en verklaring, mondeling en/of schriftelijk, te hebben aanvaard. De directeur is niet bekend met de (schriftelijke) opdrachtbevestiging van 1 september 2016, die eiser in het geding heeft gebracht. Deze is ook niet ondertekend. De directeur kan zich niet meer actief herinneren ooit enige (schriftelijke) opdrachtbevestiging van eiser te hebben gezien, laat staan deze te hebben getekend. Voorts ontkent de directeur dat eiser de algemene voorwaarden aan hem ter hand heeft gesteld, dan wel met hem heeft doorgenomen en/of verwezen heeft naar de vindplaats van deze algemene voorwaarden. De directeur ontkent dus ook mondeling en/of schriftelijk te hebben ingestemd met de inhoud van deze algemene voorwaarden.
Nu er nimmer een overeenkomst tussen eiser en verweerster tot stand is gekomen, had en heeft verweerster geen betalingsverplichting jegens eiser. Verweerster verzoekt de commissie te bepalen dat eiser alle aan verweerster toegestuurde declaraties dient te crediteren.
Ter zitting heeft de directeur nog het volgende aangevoerd:
De directeur heeft een garagebedrijf gehad. Dit was een eenmanszaak en deze is inmiddels opgeheven. In 2016 is het garagebedrijf in rechte betrokken door een pensioenfonds, omdat eiser gespecialiseerd was in de aan de orde zijnde kwestie, heeft de directeur eiser verzocht hem bij te staan. Hij is in september 2016 bij eiser op kantoor geweest en heeft aldaar een bedrag van € 1.225,– (exclusief BTW) contant betaald. Ook daarna heeft hij nog diverse bedragen contant betaald aan eiser. Daarmee was de zaak afgewikkeld. De directeur heeft na mei 2017 ook nooit meer iets van eiser gehoord. Eiser heeft nimmer opgetreden voor verweerster.
Behandeling van het geschil
Op 19 september 2022 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw [naam] fungerend als plaatsvervangend secretaris.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
Beide partijen zijn – digitaal, via een Zoomverbinding – ter zitting verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht. Namens verweerster is de directeur verschenen.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van eiser hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Eiser vordert van verweerster betaling van een viertal declaraties, ten bedrage van in totaal € 5.145,33. De directeur betwist de verschuldigdheid van dit bedrag. Hij stelt dat er nooit een overeenkomst van opdracht met verweerster tot stand is gekomen; de werkzaamheden die eiser heeft verricht, betroffen het garagebedrijf van de directeur dat inmiddels is opgeheven. Bovendien zijn de kosten voor deze werkzaamheden reeds (contant) betaald.
De commissie treft in de overgelegde stukken en in hetgeen bij de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, geen gronden of aanwijzingen aan voor deze – door eiser gemotiveerd weersproken – stellingen van de directeur. De stellingen van de directeur vinden geen steun in de stukken en ook op de zitting is niet van nadere feiten gebleken. Immers, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat eiser in rechte is opgetreden voor het voormalig garagebedrijf van de directeur. Hoewel de werkzaamheden van eiser zijn verricht ten behoeve van het garagebedrijf, staat verweerster als opdrachtgever vermeld op de opdrachtbevestiging van 1 september 2016 en zijn ook de declaraties op naam van verweerster gesteld. Eiser heeft onvoldoende door verweerster weersproken gesteld dat dit op uitdrukkelijk verzoek van de directeur is gebeurd. Uit het voorgaande volgt dat eiser terecht het onderhavige geschil heeft ingediend tegen verweerster.
Vast staat voorts dat eiser de directeur in maart en april 2017 via de e-mail diverse malen heeft aangemaand voor de declaraties waarvan hij thans betaling vordert. Naar aanleiding daarvan heeft de dochter van de directeur in mei 2017 namens hem een betalingsregeling getroffen met eiser, zulks eveneens via de e-mail. Daarbij heeft zij de directeur in de CC opgenomen; de directeur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij het betreffende e-mailadres in mei 2017 nog gebruikte. Als de directeur het niet eens was met de betalingsregeling, had het op zijn weg gelegen daartegen te protesteren.
Nu hij dit heeft nagelaten en ook overigens van een dergelijk protest niet is gebleken, is naar het oordeel van de commissie daarmee de verschuldigdheid van de declaraties komen vast te staan. Eiser heeft voorts onweersproken gesteld dat de betalingsregeling niet is nagekomen. Ter zitting heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij verweerster daarom geregeld heeft aangemaand, voor het laatst op 25 december 2021.
De commissie constateert verder dat in de opdrachtbevestiging de financiële consequenties van de dienstverlening duidelijk zijn vastgelegd en dat eiser de verrichte werkzaamheden heeft gedeclareerd tegen het afgesproken tarief. De directeur heeft de declaraties niet inhoudelijk betwist; hij heeft in de onderhavige procedure geen concrete bezwaren geuit tegen de gedeclareerde werkzaamheden. De commissie zelf heeft ook geen tekortkomingen in het declaratiegedrag van eiser kunnen ontdekken. De commissie acht het gedeclareerde bedrag niet bovenmatig gelet op de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden.
Het geheel overziende komt de commissie tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat eiser in deze niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De commissie zal dan ook bepalen dat verweerster het openstaande bedrag van € 5.145,33 aan eiser dient te voldoen.
De commissie zal voorts verweerster als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 181,50 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Bedrijf en Beroep vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerster aan de commissie te hebben voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie.
Hetgeen partijen ieder voor zich overigens verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt beslist als volgt.
Beslissing
De commissie:
– veroordeelt verweerster om aan eiser te voldoen een bedrag van € 5.145,33;
– bepaalt dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerster in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van eiser vastgesteld op € 181,50 aan honorarium en verschotten van de arbiters;
– wijst het meer of anders verzochte af.