
Commissie: Energie
Categorie: Ondeugdelijke levering
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
OPN-D02- 0084
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de schade die consument stelt te hebben geleden tengevolge van de uitval van de gasleverantie van vrijdag 9 november circa 21.00 uur tot maandag 12 november 2001 circa 11.45 uur.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Tengevolge van een gasstoring in xxx en omgeving heeft de consument gedurende voornoemde periode geen gas geleverd gekregen waardoor zijn verwarming het niet deed, hij niet kon koken en zich niet met (warm) water kon wassen en douchen.
Consument meent dat dit de ondernemer verweten kan worden en vordert materiële schade bestaande uit de tegenwaarde van zeven kubieke meter gas wegens het opstarten van de ketel, de aankoop van de krant PZC ad ƒ 3,30, kosten telefonisch juridisch advies ƒ 15,– en kosten correspondentie ƒ 12,75. Tevens vordert hij een bedrag van ƒ 625,– (gebaseerd op ƒ 250,– per dag) wegens gederfd woongenot en gederfde levensvreugde.
Ter zitting heeft de consument daaraan toegevoegd dat hij uit de pers heeft vernomen dat de directeur van de ondernemer heeft erkend dat de storing het gevolg is geweest van een menselijke fout – er was namelijk sprake van het gebruik van de verkeerde software – zodat de ondernemer toerekenbaar tekort is geschoten en aansprakelijk is voor de schade. Voor zover de Algemene Voorwaarden van de ondernemer schade uitsluiten, is dit in strijd met de wet. In dit geval vindt de consument uitsluiting van vergoeding van schade onredelijk en onbillijk. Ook voor vergoeding van immateriële schade is in dit geval alle aanleiding omdat vergoeding van immateriële schade steeds meer ingang vindt, bijvoorbeeld bij gederfde vakantievreugde, vertraging van de spoorwegen en onterecht verblijf op het politiebureau.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Ondernemer stelt in de eerste plaats dat sprake is van overmacht, althans dat er geen sprake is van een toerekenbare fout. Voorts sluit artikel 20 lid 1 sub a van de algemene leveringsvoorwaarden van de ondernemer, dat in 1999 nog is herzien en waaraan de sector en de consumentenbond hun goedkeuring hebben gehecht, aansprakelijkheid uit.
De geclaimde materiële schade is zeer gering. Immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat de gevorderde schade wegens gederfd woongenot en gederfde levensvreugde niet onder artikel 6:106 BW (welke artikel de immateriële schade regelt) valt.
Ter zitting heeft de ondernemer daar nog aan toegevoegd dat zij zich tot het uiterste heeft ingespannen het ongemak van de consumenten in Zeeland te verhelpen en dat zij zich niet aansprakelijk acht wegens overmacht. Louter uit coulance en zonder enige aansprakelijkheid te erkennen, is aan iedere aangesloten particulier, dus ook aan deze consument, ƒ 150,– voor het ongemak uitbetaald. Dat bij reizen wel immateriële schade wordt toegekend is te verklaren omdat dit geregeld is door een aparte Europese richtlijn. Voor schade tengevolge van storingen in nutsvoorzieningen bestaat een dergelijke regeling niet. Overigens ziet de ondernemer de levering van gas als een inspanningsverplichting en niet als een resultaatsverbintenis.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Anders dan de ondernemer stelt is de commissie van oordeel dat in dit geval wel degelijk sprake is van een aan de ondernemer verwijtbaar handelen. De commissie heeft reeds eerder bepaald dat de levering van een nutsvoorziening (i.c. gas) moet worden beschouwd als een resultaatsverbintenis, voor de continuïteit waarvan de ondernemer in beginsel heeft in te staan. De storing is, zo heeft de vertegenwoordiger van de ondernemer ter zitting verklaard, ontstaan omdat een monteur van een onderaannemer een verkeerd softwareprogramma heeft gebruikt. Dit kan niet als overmacht worden aangemerkt. Er is sprake van menselijk falen dat in de risicosfeer van de ondernemer ligt. Deze is immers ook aansprakelijk voor fouten van door haar of haar hoofdaannemers ingeschakelde onderaannemers.
Artikel 20 lid 1 sub a van de Algemene Voorwaarden bepaalt ondermeer dat indien sprake is van een toerekenbare tekortkoming bij personen schade wordt vergoed als gevolg van lichamelijk letsel of overlijden en/of schade bestaande uit vernietiging, beschadiging of verlies van zaken die gewoonlijk voor gebruik of verbruik in de privé-sfeer zijn bestemd en ook in de privé-sfeer zijn ge- of verbruikt. Voor zaakschade geldt een drempelbedrag van ƒ 125,–.
Op deze bepaling, die van toepassing is op de leveringsovereenkomst tussen de ondernemer en de consument en die recent, namelijk in 1999 opnieuw is geredigeerd, waarbij de sector en de consumentenbond intensief betrokken zijn geweest, kan de ondernemer zich beroepen, tenzij deze bepaling onredelijk bezwarend is. De commissie is van oordeel dat dit laatste in casu niet het geval is.
Van vergoeding van immateriële schade kan volgens artikel 6:106 BW slechts sprake zijn indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Er moet volgens vaste rechtsspraak sprake zijn van ernstige inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. Daarvan is in dit geval geen sprake. De consument heeft weliswaar hinder ondervonden van de gasstoring, maar is niet ernstig in zijn levensvreugde geschaad.
Terecht heeft de ondernemer naar voren gebracht dat aan de vergoedingsplicht van schade op grond van reisongemak, vertraging bij de spoorwegen en ten onrechte inhechtenisneming, een aparte regeling ten grondslag ligt.
De vraag rijst vervolgens of de door de consument geclaimde schade wegens gederfd woongenot als vermogensschade moet worden gezien, met andere woorden heeft de gasstoring tot vermindering van het gebruiksgenot van zijn woning geleid. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de huurder die huur betaalt als gevolg van aan de verhuurder toerekenbare tekortkomingen minder huurgenot krijgt dan wat hij mocht verwachten. In een dergelijk geval krijgt de consument in feite "minder waar voor zijn geld". Ook daarvan is in dit geval geen sprake. De consument heeft weliswaar tweeënhalve dag in de kou gezeten, maar hij heeft die dagen ook geen kosten voor gasleveranties gehad. Hij heeft dus geen vermogensschade geleden. Dat was anders geweest wanneer hij bijvoorbeeld een elektrische kachel had gebruikt waardoor zijn stroomgebruik hoger was geweest.
De materiële schade die de consument claimt zijn geringe bedragen die onder de drempel van ƒ 125,– vallen en komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Overigens kan niet worden ontkend dat de consument ongerief heeft gehad en irritaties vanwege de uitval van de gasleverantie gedurende tweeënhalve dag. Uit coulance heeft de ondernemer hem ƒ 150,– vergoed. Daarmee is zijn ongerief in redelijkheid vergoed.
Uit het vorengaande volgt dat de klacht ongegrond is en dat als volgt zal worden beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven op 31 juli 2002.