Commissie: Advocatuur
Categorie: Factuur
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
151858/153555
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De eiser heeft een zaak voor verweerster behandeld op basis van een toevoeging. De eigen bijdrage is echter niet betaald. De verweerster geeft aan dat zij geen afspraken hebben gemaakt over een extra vergoeding. Omdat de zaak op basis van toevoeging werd behandeld, ging de verweerster ervan uit dat zij geen kosten zou hebben. Uit de stukken kan volgens de commissie geen opdrachtbevestiging worden afgeleid. De vordering van de eiser wordt niet toegewezen.
De uitspraak
Ondergetekenden:
de heer mr. A.G.M. Zander te Oosterhout, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk domicilie kiezende te Den Haag en de heer mr. C.J.J. Havermans te Den Haag, die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de correspondentie tussen partijen. Bij brief van 29 november 2021 heeft eiser verweerster verzocht of zij het tussen hen gerezen geschil wil laten beslechten door de Geschillencommissie Advocatuur dan wel door de gewone rechter. Bij e-mail van 29 december 2021 heeft de gemachtigde van verweerster aan eiser bericht dat verweerster het geschil wenst voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen; de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat het geschil zal worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Eiser heeft verweerster bijgestaan in een tuchtzaak tegen haar vorige advocaat. Voor deze zaak is een toevoeging afgegeven, waarvoor verweerster een eigen bijdrage heeft voldaan. Daarnaast heeft eiser verweerster bijgestaan inzake de aansprakelijkstelling van haar vorige advocaat. Eiser heeft uitgebreide schikkingsonderhandelingen gevoerd met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de advocaat (hierna te noemen: de verzekeraar). Het laatste schikkingsvoorstel dat eiser namens verweerster aan de verzekeraar heeft voorgelegd, was een schadevergoeding van € 15.000,– plus een bedrag van € 6.000,– voor de kosten van eiser (kosten buiten rechte).
De verzekeraar heeft daarop een tegenvoorstel gedaan van € 10.000,– plus € 6.094,37 voor buitengerechtelijke kosten. Eiser heeft verweerster verzocht om een reactie op dit tegenvoorstel. Deze reactie is echter uitgebleven. In plaats daarvan heeft eiser van verweerster een bericht ontvangen met het verzoek zijn werkzaamheden per direct te staken en geen contact meer op te nemen met de wederpartij. De zaak is vervolgens overgenomen door een andere advocaat (de huidige gemachtigde van verweerster).
Aangezien door eiser aanvankelijk niet kon worden ingeschat of de onderhandelingen tot resultaat zouden leiden, heeft hij ook voor de aansprakelijkheidskwestie een toevoeging aangevraagd. De toevoeging behelsde een eigen bijdrage van € 152,-. Door eiser is uiteindelijk deze eigen bijdrage niet bij verweerster in rekening gebracht en deze is ook niet door haar voldaan.
Toen duidelijk werd dat de verzekeraar bereid was de buitengerechtelijke kosten te vergoeden, heeft eiser verweerster in een bespreking duidelijk gemaakt dat deze buitengerechtelijke kosten formeel door haar aan eiser dienden te worden voldaan. Hij heeft dit vervolgens per brief aan haar bevestigd.
Eiser verzoekt de commissie verweerster te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag van
€ 6.094,3.
Standpunt van verweerster
Voor het standpunt van verweerster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Eiser brengt ten onrechte uren in rekening, terwijl hij op basis van een toevoeging werkte. Verweerster heeft nooit anders begrepen dan dat de aangevraagde toevoeging gold voor zowel de tuchtzaak als de aansprakelijkheidskwestie, zij was er niet van op de hoogte dat eiser voor de aansprakelijkheidskwestie een aparte toevoeging heeft aangevraagd.
Verweerster heeft met eiser ook geen andere afspraken gemaakt over vergoeding van zijn werkzaamheden in de aansprakelijkheidskwestie. Omdat zij ervan uitging dat eiser haar op toevoegingsbasis bijstond, is zij nooit bezig geweest met de kosten van eiser; de door de verzekeraar tijdens de onderhandelingen geboden bedragen zag zij als louter schadevergoeding.
De aansprakelijkheidskwestie is inmiddels afgerond; de verzekeraar heeft verweerster een bedrag betaald. Daarin zat geen vergoeding voor buitengerechtelijke kosten/ kosten van rechtsbijstand. Verweerster verzoekt de commissie – zakelijk weergegeven – te bepalen dat zij het door eiser verzochte bedrag niet hoeft te betalen. Daarnaast verzoekt zij de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen voor de schade die zij heeft geleden door het handelen en/of nalaten van eiser.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van eiser hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Eiser vordert betaling van een bedrag van € 6.037,94. Verweerster betwist de verschuldigdheid van dit bedrag; zij stelt dat eiser haar op toevoegingsbasis heeft bijgestaan. Eiser erkent dat hij voor verweerster een toevoeging heeft aangevraagd, maar stelt dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt en bij het vooruitzicht van vergoeding van de buitengerechtelijke kosten door de verzekeraar nadere afspraken met verweerster heeft gemaakt. Hij verwijst daartoe naar zijn brief van 10 november 2021.
In de brief van 10 november 2021 staat – voor zover van belang – vermeld:
“Mijn advies aan u zou op dit moment zijn akkoord te gaan met een bedrag van € 7.500,— en aan kosten buiten rechte (voor de advocaat) een bedrag van € 6.000,—. De kosten buiten rechte zijn de kosten die formeel de cliënt (dat bent u) aan mij verschuldigd is, doch door de verzekeraar wordt vergoed bij de eindbeschikking middels een verplicht gestelde factuur die op uw naam komt te staan, aangezien u formeel de debiteur in deze bent, zoals kort met u besproken afgelopen maandag 8 november 2021 (…)”
De commissie stelt vast dat in deze brief slechts een bedrag voor kosten buiten rechte staat vermeld en dat daarin geen uurtarief en specificatie van de door eiser verrichte werkzaamheden is opgenomen. In weerwil van het door eiser gestelde is de commissie dan ook van oordeel dat deze brief niet kan worden beschouwd als bevestiging van de volgens eiser gemaakte tussentijdse nadere afspraken; uit deze brief blijkt onvoldoende dat partijen (nader) hebben afgesproken dat eiser op betalende basis voor verweerster zou optreden, ook als geen schikking zou worden bereikt.
Eiser heeft nog aangevoerd dat hij aan verweerster de e-mail van de verzekeraar van 8 november 2021 heeft overhandigd, waarin het bedrag van € 6.094,37 voor zijn kosten expliciet staat benoemd. Naar het oordeel van de commissie kan uit deze e-mail evenmin worden afgeleid dat verweerster dit bedrag zelf aan eiser zou moeten betalen als zij niet tot overeenstemming met de verzekeraar zou komen.
Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat eiser verweerster onvoldoende (duidelijke) informatie heeft verstrekt over de financiële consequenties van zijn dienstverlening in geval van het uitblijven van een schikking en dus is tekortgeschoten in de op hem rustende informatieplicht. Naar het oordeel van de commissie heeft eiser dan ook niet gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De gevolgen daarvan dienen voor rekening van eiser te komen. Dit betekent dat de commissie het door eiser verzochte zal afwijzen.
De commissie zal voorts eiser als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 181,50 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiser terzake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie.
De commissie zal tot slot de door verweerster verzochte schadevergoeding afwijzen, nu verweerster haar verzoek niet nader heeft onderbouwd en bovendien van schade door toedoen van eiser niet is gebleken.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt beslist als volgt.
Beslissing
De commissie:
• wijst het door eiser verzochte af;
• wijst de door verweerster verzochte schadevergoeding af;
• veroordeelt eiser in de kosten van deze arbitrage, vastgesteld op een bedrag van € 181,50 aan honorarium en verschotten van de arbiters en bepaalt dat het bedrag dat eiser terzake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie.
Dit arbitraal vonnis is gewezen te Den Haag op 25 november 2022 en door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur ondertekend.