Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Opdracht
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
76006
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de brief van 4 september 2013 van eiser aan verweerder, waarbij eiser de opdracht aan verweerder heeft bevestigd en verwijst naar de algemene voorwaarden van het kantoor van eiser, [naam kantoor] (hierna te noemen: het kantoor), waarin is opgenomen de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur bij welke geschillenregeling partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of de uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Als plaats van arbitrage is Utrecht vastgesteld. Standpunt eiser Eiser wenst de declaraties, die verweerder ondanks dat daarover met hem is gesproken niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. In de kern komt het standpunt van eiser op het volgende neer. [Naam advocaat] (hierna te noemen: de advocaat) heeft aan [naam cliënt] (hierna te noemen: de cliënt) rechtsbijstand verleend en daartoe ten behoeve van de cliënt werkzaamheden verricht. De advocaat heeft de cliënt voor de verrichte werkzaamheden de facturen d.d. 30 augustus 2012, d.d. 14 september 2012 en d.d. 27 september 2012 ten bedrage van, rekening houdende met rectificatie van het uurtarief, in totaal € 1.068,28, welk bedrag de cliënt onbetaald heeft gelaten. De advocaat verzoekt de commissie de cliënt te veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met € 74,13 aan tot en met 22 mei 2013 berekende rente en € 160,24 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de contractuele rente, subsidiair de wettelijke rente, over het bedrag van € 1.068,23 vanaf 3 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de cliënt in de kosten van het geding. Ter zitting heeft de advocaat de vordering verminderd met het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Standpunt verweerder Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. In de kern komt het standpunt van de cliënt op het volgende neer. De cliënt betwist de advocaat de opdracht tot dienstverlening te hebben gegeven. De opdracht die de cliënt de advocaat begin augustus 2012 heeft gegeven, was gebaseerd op ‘no cure no pay’ waarmee de advocaat adverteerde. De advocaat heeft de cliënt echter op 4 september 2012 schriftelijk meegedeeld hem op die basis niet te kunnen bijstaan. Er is daarom geen opdracht gegeven. De advocaat heeft ook bij brief van 20 augustus 2012 meegedeeld niet op basis van ‘no cure no pay’ te kunnen werken, waarna de cliënt evenmin heeft gezegd dat de advocaat met zijn werkzaamheden door kon gaan. De cliënt had de diensten van de advocaat ook niet nodig, nu deze zijn diensten niet op basis van ‘no cure no pay’ kon verlenen en de cliënt gewoonlijk door een andere advocaat tegen een lager tarief wordt bijgestaan, die de incassozaken die de cliënt aan de advocaat uit handen had willen geven, tenslotte heeft gedaan. De cliënt is de advocaat niets verschuldigd. Hij heeft geen enkele factuur voldaan. Behandeling van het geschil Op 27 augustus 2013 heeft te Utrecht de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de arbiters, bijgestaan door [naam plaatsvervangend secretaris], fungerend als plaatsvervangend secretaris. De cliënt heeft telefonisch meegedeeld niet op het aangegeven aanvangstijdstip van 14.00 uur te kunnen verschijnen, waarop de aanvang van de zitting is uitgesteld tot 14.30 uur, op welk tijdstip de advocaat is verschenen, die vervolgens ten overstaan van de commissie zijn standpunt heeft toegelicht. Nadat de advocaat de zittingzaal had verlaten, is de cliënt om 14.55 uur verschenen. De cliënt heeft ten overstaan van de commissie zijn standpunt toegelicht en aangevuld. Van het standpunt van de cliënt zijn separaat aantekeningen gemaakt. De commissie heeft de advocaat de aantekeningen van het standpunt van de cliënt toegestuurd. De advocaat heeft daarna, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld en nog te zijn herinnerd aan de mogelijkheid te reageren, niet gereageerd op het standpunt van de cliënt. Partijen hebben na de zitting elk de commissie schriftelijk meegedeeld dat tussen partijen na de zitting nog contact is geweest hetgeen niet tot overeenstemming heeft geleid. Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De advocaat heeft niet gereageerd op het standpunt van de cliënt geen opdracht aan de advocaat te hebben gegeven, nu de begin augustus 2012 gegeven opdracht zag op dienstverlening op basis van ‘no cure no pay’ waaraan de advocaat niet kon voldoen en ten aanzien waarvan de advocaat de cliënt meermalen schriftelijk heeft meegedeeld zijn diensten niet te kunnen verlenen. Gelet hierop is naar het oordeel van de commissie als onweersproken komen vast te staan dat de advocaat de cliënt heeft meegedeeld aan de opdracht zijn diensten op basis van ‘no cure no pay’ te verlenen, niet te kunnen voldoen, en is niet aannemelijk geworden dat de cliënt de aan de advocaat gegeven opdracht tot dienstverlening op basis van ‘no cure no pay’ heeft gewijzigd in een opdracht op de basis van het door de advocaat bij de brieven van 27 augustus 2012 en 4 september 2012 genoemde tarief, met afzien van ‘no cure no pay’. Weliswaar heeft de advocaat de aanvankelijk gevorderde factuurbedragen gerectificeerd, daarbij uitgaande van € 175,– per uur en niet van het in de brieven genoemde bedrag van € 200,–, maar deze aanpassing van de declaratie maakt op zich niet aannemelijk dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over dienstverlening van de advocaat met afzien van ‘no cure no pay’. De advocaat is de dienstverlening aangevangen, echter zonder zich daaraan voorafgaande ervan te vergewissen of de cliënt ermee had ingestemd de werkzaamheden te laten verrichten op een andere basis dan ‘no cure no pay’ en zonder dat de cliënt te kennen had gegeven in te stemmen met dienstverlening van de advocaat, met afzien van ‘no cure no pay’, op basis van het bij brieven van 27 augustus 2012 en 4 september 2012 genoemde tarief. Dat deze instemming ontbrak is niet, althans onvoldoende gemotiveerd en gedocumenteerd, weersproken gebleven. Dat de werkzaamheden zijn verricht zonder een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst, ligt, naar het oordeel van de commissie, dan ook in de risicosfeer van de advocaat. Gelet op het hiervoor overwogene kan de advocaat dientengevolge geen aanspraak maken op betaling van het in zijn visie openstaande bedrag van € 1.068,23 met rente en bijkomende kosten. De vordering wordt dan ook afgewezen. De commissie zal voorts de advocaat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, bestaande uit het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag van € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënt te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie. Nu de advocaat de arbitragekosten reeds aan de commissie heeft voldaan, zal de commissie niet overgaan tot veroordeling van de advocaat tot betaling daarvan. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: wijst de vordering van eiser tot veroordeling van verweerder tot betaling van een bedrag van € 1.068,23 met rente en kosten, af; veroordeelt eiser als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de kosten van deze arbitrage, vastgesteld op € 90,75; Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 27 augustus 2013 door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur.