Geen gewichtige reden voor gedeeltelijke opzegging opvangovereenkomst. Ondernemer verantwoordelijk voor toezicht kinderen buiten schooltijd.

  • Home >>
  • Kinderopvang >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Opzegging overeenkomst    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 243176/244211

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het geschil gaat over het door de ondernemer opzeggen van één dag opvang, omdat de ondernemer de opvang op de dinsdag vanwege logistieke en organisatorische problemen niet meer kan uitvoeren. De ondernemer kan op deze dag de kinderen niet meer van school ophalen. De consument verlangt dat de opzegging voor de dinsdag ongedaan wordt gemaakt. De commissie oordeelt dat de opvangovereenkomst een overeenkomst van opdracht is, die door de opdrachtnemer alleen op grond van gewichtige reden kan worden opgezegd. Daarvan is hier geen sprake oordeelt de commissie. Logistieke en organisatorische problemen behoren tot het ondernemersrisico. Het ligt op de weg van de ondernemer om op deze problemen te anticiperen. De consument dient hier niet de dupe van te worden. De gedeeltelijke opzegging van de overeenkomst is dan ook niet rechtsgeldig door de ondernemer opgezegd. Verder oordeelt de commissie dat de ondernemer buiten schooltijd verantwoordelijk is voor het toezicht op de kinderen. Dat is slechts anders wanneer de ondernemer met school concrete afwijkende afspraken maakt. Daarvan is hier niet gebleken. De klachtonderdelen zijn gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil

In deze zaak staan twee klachtonderdelen centraal. Het eerste klachtonderdeel gaat over het eenzijdig opzeggen van één van de twee opvangdagen (de dinsdag) van de twee kinderen van de consument door de ondernemer. Het tweede klachtonderdeel gaat over het toezicht op de kinderen van de consument na schooltijd.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat erop neer dat 1) de ondernemer niet rechtsgeldig de opvang van de twee kinderen van de consument (hierna: de kinderen) bij de Buitenschoolse opvang van de ondernemer (hierna: de BSO) op de dinsdag heeft opgezegd en dat 2) de ondernemer na schooltijd vanaf 14:15 uur verantwoordelijk is voor het toezicht op de kinderen op de opvangdagen dinsdag en woensdag. De consument stelt hiertoe, voor zover relevant, het volgende.

De opzegging

De ondernemer heeft als reden gegeven voor het opzeggen van de opvang van de kinderen op de dinsdag dat zij op die dag de kinderen niet meer van school kan ophalen. Dit zou komen door logistieke en organisatorische problemen die onder meer zijn veroorzaakt doordat de opening van de geplande nieuwe vestiging van de BSO begin 2024 niet doorgaat. Volgens de consument mag de ondernemer de opvang van zijn kinderen op de dinsdag niet om deze reden opzeggen. Partijen hebben nooit afgesproken dat de opvang van de kinderen op de dinsdag in 2024 zou worden voortgezet onder de voorwaarde dat de nieuwe vestiging zou openen. De ondernemer heeft ook nooit gezegd dat de kinderen na de opening van de nieuwe vestiging voortaan daar opgevangen zouden worden. De consument benadrukt dat er dus geen sprake is van een gewijzigde situatie. De opgegeven reden is dan ook onaanvaardbaar in het kader van redelijkheid en billijkheid. De consument verwacht dat logistieke en organisatorische problemen intern worden opgelost door middel van de inzet van extra vervoer en/of in combinatie van personeelsuitbreiding. Als gevolg van de opzegging is de consument genoodzaakt om vakantiedagen op te nemen van zijn werk om zijn kinderen op de dinsdag op te vangen, omdat hij geen alternatieve opvang heeft op die dag. Volgens de consument dient de opzegging van de opvang van de kinderen op de dinsdag dan ook ongedaan te worden gemaakt.

Het toezicht

Verder voert de consument aan dat de ondernemer contractueel verplicht is het toezicht op de kinderen op de opvangdagen dinsdag en woensdag na schooltijd, vanaf 14:15 uur, over te nemen van de school. Het is echter meerdere keren voorgekomen dat de ondernemer de kinderen te laat ophaalt van school, waardoor zij niet tijdig het toezicht op de kinderen heeft overgenomen. In het kader van de veiligheid en het welzijn van de kinderen wil de consument daarom duidelijkheid hebben over de vraag bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor het toezicht na schooltijd in het geval de ondernemer te laat is met het ophalen van de kinderen.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat erop neer dat zij rechtsgeldig de opvang van de kinderen op de dinsdag heeft opgezegd. De ondernemer voert hiertoe, voor zover relevant, het volgende aan.

De consument heeft de ondernemer eind augustus benaderd met de vraag of zijn kinderen, naast de woensdag, ook op de dinsdag kunnen worden opgevangen op de BSO. Daarbij gaf de consument aan dat een kind op dezelfde school van de kinderen ook op de dinsdag wordt opgehaald door de ondernemer, zodat het ophalen van de kinderen door de ondernemer geen probleem meer kan zijn. De ondernemer heeft na overleg met haar partner aan de consument laten weten dat opvang van zijn kinderen op de dinsdag mogelijk is indien hij een back up heeft voor de opvang, voor het geval de kinderen wegens het uitvallen van één van de medewerkers op de BSO niet van school kunnen worden opgehaald. Daarnaast heeft de ondernemer aan de consument laten weten dat de uitbreiding van de opvangdagen van de kinderen naar de dinsdag slechts tijdelijk is. De opvang van de kinderen op de dinsdag is namelijk afhankelijk van de opening van een nieuwe vestiging van de BSO begin 2024. Deze nieuwe vestiging zou dicht bij de school van de kinderen komen te liggen waardoor de kinderen in het nieuwe jaar daar zouden worden opgevangen en er geen logistieke en organisatorische problemen meer waren rond het ophalen van de kinderen van school. De opening van de nieuwe vestiging ging echter niet door. Gelet op de tijdelijke aard van de overeenkomst en het feit dat er niet is voldaan aan de voorwaarde dat de nieuwe vestiging opent, heeft de ondernemer de opvang van de kinderen op de dinsdag rechtsgeldig op 28 november 2023 opgezegd.

Daarnaast voert de ondernemer aan dat zij meerdere pogingen heeft gedaan om een afspraak met de consument te maken om in persoon een gesprek te hebben over de problemen rond het ophalen van de kinderen van school en de opzegging van de opvang op dinsdag. De consument zag hier echter geen mogelijkheid toe. De ondernemer is nu dan ook niet meer bereid om alsnog het gesprek aan te gaan met de consument voor het vinden van een oplossing voor het ophalen van de kinderen van school. Bovendien is er sprake van een vertrouwensbreuk, aangezien sinds de opzegging de consument en zijn vrouw de ondernemer en haar partner negeren bij het ophalen van hun kinderen op de BSO.

Volgens de ondernemer dient de klacht van de consument dan ook ongegrond te worden verklaard.

Beoordeling van het geschil

Inleiding

Partijen hebben twee plaatsingsovereenkomsten gesloten met betrekking tot de opvang van de kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], bij de BSO op de woensdag. Op 11 september 2023 zijn partijen overeengekomen dat de kinderen, naast de woensdag, ook op de dinsdag door de ondernemer zullen worden opgevangen bij de BSO.

Bij e-mail van 28 november 2023 heeft de ondernemer aan de consument laten weten dat zij per 1 januari 2024 de opvang van de kinderen op de dinsdag opzegt, omdat zij niet meer de mogelijkheid heeft de kinderen op te halen van school door logistieke en organisatorische problemen. Op 30 november 2023 heeft de ondernemer de opzegging in een e-mail aan de consument nader toegelicht.

De commissie constateert dat de ondernemer met de opzegging van de opvang van de kinderen op de dinsdag een gedeeltelijke opzegging van de plaatsingsovereenkomsten beoogt.

Gedeeltelijke opzegging van de plaatsingsovereenkomsten

Tussen partijen is in geschil of de ondernemer rechtsgeldig de opvang van de kinderen op de dinsdag heeft opgezegd. Voor de beoordeling van dit geschilpunt stelt de commissie het volgende juridisch kader voorop.

Juridisch kader

Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, volgt dat een overeenkomst tot kinderopvang kwalificeert als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Ingevolge artikel 7:408 lid 2 BW kan de opdrachtnemer die de overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf de overeenkomst slechts opzeggen:

  1. wegens gewichtige redenen en;
  2. in geval van een overeenkomst voor onbepaalde tijd die niet door volbrenging van de opdracht eindigt.

Naar het oordeel van de commissie zijn de onderhavige plaatsingsovereenkomsten per definitie overeenkomsten van bepaalde duur, nu deze na de basisschoolperiode van de kinderen eindigen. De ondernemer, als zijnde de opdrachtnemer, kan ingevolge artikel 7:408 lid 2 BW dan ook slechts de plaatsingsovereenkomsten (gedeeltelijk) opzeggen op grond van gewichtige redenen.

Gewichtige reden?

De commissie is van oordeel dat de door de ondernemer gegeven reden voor opzegging van de opvang op dinsdag niet kwalificeert als een gewichtige reden in de zin van artikel 7:408 lid 2 BW. De logistieke en organisatorische problemen van de ondernemer waardoor zij de kinderen niet van school kan halen behoren tot het ondernemersrisico. Het lag op de weg van de ondernemer om op deze problemen te anticiperen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Naar het oordeel van de commissie kan de consument hier niet de dupe van zijn. Dit geldt te meer nu de ondernemer voorafgaand aan de opzegging niet met de consument in overleg is getreden om de problemen rond het ophalen van de kinderen op te lossen. Het argument dat de ondernemer meerdere malen geprobeerd heeft een afspraak met de consument te maken, kan de ondernemer niet baten. Uit geen van de overgelegde stukken volgt dat de consument wist dat de ondernemer over problemen rond het ophalen van de kinderen wilde praten en dat indien er geen oplossing kwam de opvang van de kinderen op de dinsdag zou worden opgezegd.

Voor zover de ondernemer nog heeft aangevoerd dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen haar en de consument gaat de commissie hieraan voorbij, nu de plaatsingsovereenkomsten slechts gedeeltelijk zijn opgezegd. De opvang van de kinderen op de woensdag wordt door de ondernemer gewoon voortgezet, waardoor het niet aannemelijk is dat er sprake is van een vertrouwensbreuk.

Tijdelijke opvang en onder voorwaarden?

Het betoog van de ondernemer dat partijen hadden afgesproken dat de opvang op dinsdag slechts een tijdelijke oplossing was en onder voorwaarden zou worden voortgezet faalt. In de overgelegde plaatsingsovereenkomsten is immers niets opgenomen over de tijdelijke duur van de opvang van de kinderen op dinsdag, dan wel enige voorwaarden die aan de voortzetting van de opvang op die dag zijn verbonden. Ook heeft de ondernemer geen andere stukken overgelegd waaruit dit tijdelijke en voorwaardelijke karakter van de opvang op dinsdag blijkt. Dit lag wel op haar weg. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat partijen deze afspraken hebben gemaakt, dan wel dat de ondernemer voorwaarden heeft gesteld aan de opvang op dinsdag.

Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat de opvang van de kinderen op de dinsdag niet rechtsgeldig door de ondernemer is opgezegd. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. De commissie zal daarom bepalen dat de plaatsingsovereenkomsten in stand blijven.

De commissie adviseert de ondernemer om in overleg met de consument te treden over een passende oplossing met betrekking tot het ophalen van de kinderen op de dinsdag.

Toezicht

Voorts heeft de consument de commissie verzocht duidelijkheid te geven over de vraag wie na schooltijd verantwoordelijk is voor het toezicht op de kinderen op de opvangdagen dinsdag en woensdag. Volgens de consument is de ondernemer contractueel verplicht het toezicht op de kinderen vanaf 14:15 uur over te nemen van de school. De ondernemer is echter soms te laat met het ophalen van de kinderen van school waardoor er onduidelijkheid is ontstaan over bij wie de verantwoordelijkheid ligt, aldus de consument. De ondernemer heeft hier niets tegen ingebracht.

Bij gebrek aan verweer acht de commissie dit klachtonderdeel gegrond. Dat de ondernemer soms te laat is met het ophalen van de kinderen van school kan niet betekenen dat de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de kinderen na schooltijd daarmee blijft rusten op de school. Dit is anders indien de ondernemer hierover met de school concrete afspraken heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken, is echter dat de ondernemer deze afspraken met de school heeft gemaakt. De commissie bepaalt dan ook dat de ondernemer op grond van de plaatsingsovereenkomsten op de opvangdagen dinsdag en woensdag verantwoordelijk is voor het toezicht op de kinderen na schooltijd vanaf 14:15 uur. De commissie adviseert de ondernemer om in overleg te treden met de school en de consument over een passende oplossing.

Slotsom klacht

Uit het voorgaande volgt dat beide klachtonderdelen slagen.

Klachtengeld

Nu de klacht van de consument gegrond wordt verklaard, dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie het door de consument betaalde klachtengeld te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

–             verklaart de klacht gegrond;

–             bepaalt dat er geen sprake is van een rechtsgeldige gedeeltelijke opzegging van de plaatsingsovereenkomsten en dat de plaatsingsovereenkomsten tussen de consument en de ondernemer in stand is gebleven en de opvang van de kinderen op de dinsdag dient te worden hervat;

–             bepaalt dat de ondernemer op grond van de plaatsingsovereenkomsten op de opvangdagen dinsdag en woensdag verantwoordelijk is voor het toezicht op de kinderen na schooltijd vanaf 14:15 uur;

–             bepaalt dat de ondernemer aan de consument vergoedt het door de consument betaalde klachtgeld van € 25,–.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw drs. J.W. Rutjens, de heer mr. P.P. van der Neut, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. R.H.W. Theuns-van Waasdijk, secretaris, op 15 januari 2024.