Geen grond voor terugbetaling

De Geschillencommissie




Commissie: Private Lease    Categorie: Aansprakelijkheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 175140/184269

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De consument is van mening dat hij meer heeft betaald, dan dat was afgesproken. Hij wenst het te veel betaalde bedrag terug. De ondernemer is van mening dat zij zorgvuldig en correct heeft gehandeld. De commissie oordeelt dat de ondernemer in de omstandigheden van het geval aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Er is geen grond voor terugbetaling. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 5 februari 2019 tussen partijen gesloten privé leaseovereenkomst waarbij de ondernemer een Skoda type MII voor de duur van 48 maanden aan de consument ter beschikking heeft gesteld, waartegenover de consument gehouden is maandelijks een bedrag van € 298,– aan de ondernemer te voldoen.

De consument heeft de klacht op 2 juni 2022 voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

In 2020 nam de consument contact op met de ondernemer, omdat hij wegens detentie de auto gedurende tien maanden niet kon gebruiken. De ondernemer weigerde tot opschorting over te gaan met een verwijzing naar het keurmerk. Om die reden liet de consument de auto achter bij zijn ex-echtgenote en medecontractant. Deze weigerde voor het gebruik van de auto te betalen en heeft mede in overleg met de broer van de consument de auto bij de ondernemer ingeleverd. Nadien deed de ondernemer het voorkomen alsof de toezeggingen aan de broer van de consument niet waren gedaan. Het ging om het opnieuw leasen van een auto zonder financiële toetsing. Ook was sprake van een financiële afrekening waarbij de financiële verplichtingen van de consument en de medecontractant waren gesplitst.

De consument was daarvan niet op de hoogte en heeft om die reden inmiddels ruim € 600,– meer overgemaakt aan de ondernemer dan het gedeelte dat hij aanvankelijk diende te betalen.

De consument verlangt dat aan hem alle (17) betaalde termijnen van € 80,– worden terugbetaald.

Ter zitting heeft de consument verder nog in hoofdzaak het volgende aangevoerd.

De consument vroeg om opschorting en niet om ontbinding van de overeenkomst. Het is mogelijk dat er met zijn broer een afspraak is gemaakt om de auto in te leveren. De ondernemer heeft geen pogingen gedaan om de medecontractant haar deel te laten betalen. Er werd steeds een beroep op het keurmerk gedaan. Niets was mogelijk. Men had voor een passende oplossing kunnen zorgen. Een bevestiging van de met zijn broer gemaakte afspraken heeft de consument nooit ontvangen. Met zijn broer was een betaling van 50% van het te betalen bedrag afgesproken. De ondernemer heeft een bedrag van € 113,– laten vervallen, omdat de consument te veel had betaald. Het door hem te betalen bedrag was € 734,–. Er was sprake van een splitsing uit coulance. De consument vraagt zich af waarom hij het volledige bedrag moet betalen

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Naar aanleiding van het verzoek van de consument om tot opschorting te komen voor een periode van tien maanden gaf de ondernemer aan dat dit niet mogelijk was, maar dat hij wel bereid was een betalingsregeling te treffen voor de kosten verbonden aan het beëindigen van de overeenkomst. De ondernemer kreeg op 26 februari 2020 van de medecontractant het verzoek om de auto over te nemen. Zij ging echter niet in op het door de ondernemer aan haar gedane voorstel. Ook gaf de medecontractant aan de maandelijkse kosten niet te kunnen dragen, omdat ze zelf al over een auto beschikte. De broer van de consument fungeerde als contactpersoon.

Van de broer kreeg de ondernemer bericht dat de consument akkoord was met de beëindiging van het contract. De medecontractant leverde de auto op 22 april 2020.

De kosten van de voortijdige beëindiging bedroegen € 2560,57. Hierop kwam de borg ad € 894,– in mindering en een bedrag van € 193,– wegens minder-kilometers.

Hoewel de ondernemer aangaf dat beide contractanten hoofdelijk verantwoordelijk waren voor de gehele vordering splitste de ondernemer de vordering in twee delen over de beide contractanten. De door de consument te betalen 50% zou pas na 18 december 2020 worden geïncasseerd. De medecontractant was heel stellig dat zij zou betalen en daarop gaf de ondernemer aan dat hij haar niet meer zou aanspraken als zij haar deel (50%) had betaald. Die betaling bleef echter uit.

De consument heeft met de ondernemer een betalingsregeling voor het volledig openstaande bedrag afgesproken en is die afspraak nagekomen. De consument gaf aan dat de medecontractant de kosten niet kon dragen en heeft de maandelijkse bedragen van € 80,– aan de ondernemer overgemaakt. De laatste betaling dateert van 22 mei 2022. Er stond nog een bedrag van € 113,30 open. Dat heeft de ondernemer afgeboekt. De BKR registratie van beide contractanten is afgemeld.

Een nieuwe leaseovereenkomst aangaan was niet mogelijk met een lopende vordering en ook is een normberekening nodig bij een nieuw contract. De consument heeft nooit een aanvraag gedaan voor een nieuwe overeenkomst gedaan.

De ondernemer heeft gezien de omstandigheden correct en zorgvuldig gehandeld. Er is een betalingsregeling voorgesteld en de vordering is langere tijd zonder rente aangehouden. De consument heeft zelf voorgesteld de vordering te voldoen en heeft dat gedaan. Van de medecontractant is nooit enige betaling ontvangen.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog in hoofdzaak het volgende aangevoerd.

De ondernemer werkte mee aan het treffen van een betalingsregeling. De andere hoofdelijk aansprakelijke partij heeft nooit betaald. De ondernemer heeft de contractanten niet ontslagen van hun hoofdelijke aansprakelijkheid. Als de medecontractant haar helft had voldaan, rustte op de consument nog slechts de verplichting om 50% te voldoen, maar daarvan was geen sprake. De ondernemer heeft nooit de toezegging gedaan dat een nieuw contract zonder toetsing kon worden afgesloten. Het restbedrag van € 131,30 is kwijtgescholden.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

In het onderhavige geschil klaagt de consument over de afwikkeling van het leasecontract. Hij verlangt dat de door hem betaalde afkoopsom integraal althans gedeeltelijk aan hem wordt terugbetaald en dat de ondernemer zich houdt aan de splitsing van de vordering over de beide – hoofdelijk verbonden – contractanten.

De ondernemer voert verweer.

De commissie volgt het standpunt van de ondernemer.

In de eerste plaats moet het ervoor worden gehouden dat de consument heeft ingestemd met de beëindiging van het contract. Uit de stukken blijkt dat de medecontractant dat wenste en dat de consument daarmee via zijn broer, die in die periode als aanspreekpunt fungeerde, daarmee akkoord is gegaan.

In de tweede plaats staat vast dat de medecontractant wel een afspraak heeft gemaakt met de ondernemer tot betaling van 50% van het openstaande bedrag, maar dat die afspraak niet is nagekomen.

In de derde plaats heeft de consument – aanvankelijk zonder protest – de volledige vordering voldaan.

Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de ondernemer onredelijk handelde door de consument aan zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst te houden en volledige betaling van de consument te verlangen. Van een grondslag voor enige terugbetaling aan de consument is dan ook geen sprake.

Op grond van het bovenstaande is de klacht van de consument ongegrond.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie wijst het door de consument verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Private Lease, bestaande uit de heer mr. F.C. Schirmeister, voorzitter, drs. W. Nienhuis en drs. C.J. Bal, leden, op 11 oktober 2022.