
Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: onbevoegdverklaring
Uitkomst: onbevoegd
Referentiecode:
2251/2255
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het kantoor klaagt dat cliënte twee declaraties moet voldoen voor de verrichte werkzaamheden en heeft het geschil aan de commissie voorgelegd. De cliënte stemt niet in met arbitrage en niet met behandeling van het geschil door de commissie, omdat er geen opdrachtbevestiging is ontvangen. De directeur van de cliënte ontkent dat hij het kantoor opdracht heeft gegeven om welke actie dan ook in gang te zetten. De commissie oordeelt nu de cliënte de ontvangst van deze opdrachtbevestiging uitdrukkelijk heeft betwist, zij in dit geval niet kunnen vaststellen dat op basis van de opdrachtbevestiging sprake is van een schriftelijke overeenkomst tussen partijen, waaruit blijkt dat partijen arbitrage zijn overeengekomen. Ook gezien de algemene voorwaarden kan de commissie niet anders dan concluderen dat tussen partijen geen overeenkomst tot arbitrage voor declaratiegeschillen tot stand is gekomen. De commissie is dus onbevoegd.
Volledige uitspraak
Ondergetekenden:
de heer mr. N. Schaar te [plaatsnaam], de heer mr. N.J.M. Broers te [plaatsnaam] en de heer mr. C.J.J. Havermans te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Plaats van arbitrage
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Behandeling van het geschil
Op 29 november 2019 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door [naam] fungerend als plaatsvervangend secretaris.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
Namens de cliënte is niemand ter zitting verschenen. Het kantoor werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger].
Standpunt van het kantoor
Voor het standpunt van het kantoor verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De directeur van de cliënte heeft zich telefonisch en via de e-mail tot het kantoor gewend met het verzoek om juridische assistentie. Hij heeft het kantoor namens de cliënte opdracht gegeven werkzaamheden te verrichten en heeft het kantoor ook expliciete instructies gegeven. Het kantoor heeft de opdracht aanvaard en schriftelijk bevestigd. In de opdrachtbevestiging, alsmede in de op de opdracht van toepassing zijnde algemene voorwaarden, is uitdrukkelijk verwezen naar de bevoegdheid van de commissie in geval van geschillen tussen partijen. De cliënte is hieraan gebonden.
Voor de door het kantoor verrichte werkzaamheden zijn twee declaraties (met specificaties) aan de cliënte verzonden, ten bedrage van in totaal € 4.213,34. De cliënte heeft dit bedrag niet voldaan.
Het kantoor verzoekt de commissie zich bevoegd te verklaren om het geschil te behandelen en te bepalen dat de cliënte het openstaande bedrag – vermeerderd met 10% buitengerechtelijke kosten – dient te betalen.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte stemt niet in met arbitrage en niet met behandeling van het geschil door de commissie.
De directeur van de cliënte ontkent dat hij het kantoor opdracht heeft gegeven om welke actie dan ook in gang te zetten. Hij heeft nooit een advocaat van het kantoor ontmoet. De brief van 13 december 2018 heeft hij nooit ontvangen.
Kennelijk heeft een derde gesprekken met het kantoor gevoerd. Deze derde heeft echter geen machtiging of tekenbevoegdheid om namens de cliënte op te treden.
Beoordeling
Nu het primaire verweer van de cliënte is dat zij niet instemt met arbitrage en dat de commissie niet bevoegd is om het geschil – zoals door het kantoor aan haar voorgelegd – te behandelen, dient de commissie allereerst te oordelen over haar bevoegdheid. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd ten aanzien van de bevoegdheid van de commissie overweegt de commissie het volgende.
Voor arbitrage dient te zijn voldaan aan de eisen van de artikelen 1020 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De bevoegdheid van arbiters dient te berusten op een overeenkomst tot arbitrage, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de commissie.
Ingevolge artikel 2 van het reglement van de commissie is de Geschillenregeling Advocatuur van toepassing, indien door partijen daarnaar bij schriftelijke overeenkomst is verwezen.
Het kantoor is, naar de commissie begrijpt, van mening dat met de opdrachtbevestiging van 13 december 2018 en het bepaalde in artikel 5.4 van haar algemene voorwaarden voldaan is aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, waarin is opgenomen op welke wijze de overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen.
In de opdrachtbevestiging is opgenomen dat klachten over de uitvoering van de opdracht, waaronder klachten van financiële aard, zullen worden voorgelegd aan de commissie. Echter, nu de cliënte de ontvangst van deze opdrachtbevestiging uitdrukkelijk heeft betwist, kan de commissie in het onderhavige geval niet vaststellen dat op basis van de opdrachtbevestiging sprake Is van een schriftelijke overeenkomst tussen partijen, waaruit blijkt dat partijen arbitrage zijn overeengekomen.
Conform artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een overeenkomst tot arbitrage ook worden bewezen door een geschrift dat verwijst naar arbitrage in algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien, en dat uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
De commissie stelt vast dat in artikel 5.4 van de algemene voorwaarden van het kantoor onder meer het volgende staat vermeld:
“Geschillen betreffende de totstandkoming en/of uitvoering van de door de Cliënt aan [naam advocatenkantoor] gegeven opdracht worden beslecht overeenkomstig de procedure van de Geschillencommissie Advocatuur.”
Nog daargelaten dat de cliënte kennelijk ook betwist dat de algemene voorwaarden op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn, overweegt de commissie dat uit dit artikel volgt dat de cliënte klachten over de dienstverlening van het kantoor aan de commissie kan voorleggen. Declaratiegeschillen worden in het artikel niet (expliciet) genoemd, noch is opgenomen dat ook het kantoor dergelijke geschillen kan voorleggen aan de commissie. Het artikel voorziet voorts niet zelf in arbitrage als bedoeld in artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
Gelet hierop is de commissie van oordeel dat, ook in geval van toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, niet tussen partijen is overeengekomen dat door het kantoor (declaratie)geschillen aan de commissie kunnen worden voorgelegd.
Het geheel overziende, kan de commissie niet anders dan concluderen dat tussen partijen geen overeenkomst tot arbitrage tot stand is gekomen en dat derhalve niet is voldaan aan de eis van artikel 1021 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij kan dan ook niet anders dan zich onbevoegd verklaren om het declaratiegeschil, zoals door het kantoor aan haar voorgelegd, te behandelen.
Voor zover door partijen aangevoerde argumenten niet zijn besproken, kan daarvan worden afgezien, omdat deze niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd het geschil te behandelen.