Geen sprake van aanmerkelijke verhoging of verslechtering van voorzieningen

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Recreatie    Categorie: Kosten    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 156272/176452

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het geschil vloeit voort uit een op 31 december 1986 gesloten overeenkomst. Op grond van die overeenkomst had de consument een vaste plaats op het terrein van de ondernemer. De consument klaagt over een brief dan wel factuur van de ondernemer. De consument is het oneens met de verhoging van de kosten en de verslechtering van de voorzieningen. Zo is de huurprijs voor de standplaats bijvoorbeeld met 10% verhoogd. De ondernemer stelt dat er geen sprake is van een aanmerkelijke verhoging van de huurprijs. Immers, er is volgens de ondernemer pas sprake van een aanmerkelijke verhoging als de huurprijs met meer dan 10% verhoogd wordt. Ook stelt de ondernemer dat er geen sprake is van verslechtering van de voorzieningen. De commissie is het met de ondernemer eens dat er geen sprake is van een aanmerkelijke verhoging van de huurprijs. Ook is er door het niet langer aanbieden van het gefaseerd betalen van de factuur geen sprake van een verslechtering van het voorzieningenniveau, aldus de commissie. De consument wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover de vordering op andere recreanten ziet. Immers, uit de stukken is niet gebleken dat de consument namens een andere recreant hiertoe gemachtigd is. Het door de consument voor zichzelf verlangde wordt ten slotte door de commissie afgewezen, zodat de klacht ongegrond is.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil 
Het geschil vloeit voort uit een op 31 december 1986 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het per 1 januari 1988 ter beschikking stellen van een vaste plaats op [park aanbieder] te [gemeente], tegen de daarvoor door de recreant te betalen huurprijs (laatstelijk over 2022: € 2.100,81 inclusief kosten).

De recreant heeft op 23 januari 2022 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de recreant
Het standpunt van de recreant luidt in hoofdzaak als volgt.

Ik heb bezwaar tegen een aantal zaken die door de ondernemer genoemd worden in hun jaarbrief/factuur 2022. Het betreft de aanmerkelijke verhoging van de prijs van een standplaats en van de servicekosten, en de aanzienlijke verslechtering van de door hen geboden service, namelijk het afschaffen van de gefaseerde betaling van de factuur, de invoering van de verplichte betaling van een voorschot voor elektraverbruik, het stopzetten van de levering van gasflessen, en ook de ontstane onzekerheid over de geldigheid van de RECRON-voorwaarden.

Medio januari 2022 is door de ondernemer een brief verzonden naar mij als huurder van een standplaats op [park aanbieder], gelegen aan de [adres] te [dorp] (gemeente [gemeente]). Die brief wordt door de ondernemer aangeduid als “Jaarbrief 2022 en factuur seizoen 2022.” ln de jaarbrief wordt gemeld dat de huurprijs van een standplaats dit jaar 10 procent hoger zal zijn dan vorig jaar; volgens de RECRON-voorwaarden (versie 2016, art. 4.6) moet een dergelijke aanmerkelijke verhoging echter tijdig en schriftelijk worden gemeld, en is daarom naar mijn mening niet rechtsgeldig. Verder worden de servicekosten met bijna 50 procent verhoogd; hiervoor geldt ook bovenstaande opmerking. Het argument van stijgende kosten van energie is volgens mij niet terecht, aangezien ik gebruik maak van gasflessen (die tot op heden nog verkrijgbaar zijn op het park, en waarvoor steeds de actuele prijs wordt betaald) terwijl de elektra wordt afgerekend tegen een vooraf afgesproken tarief; een eventuele verhoging van de prijs voor afvalverwerking wordt niet cijfermatig onderbouwd. Voorts wordt in de jaarbrief gemeld dat de verkoop van gasflessen beëindigd zal worden zodra de huidige voorraad verkocht zal zijn. Dit levert mij echter grote nadelen op. Het vervoer van gasflessen vanuit een locatie buiten [park aanbieder] is eigenlijk alleen goed mogelijk als je over een auto beschikt, en zelfs dan nog is het een zwaar en gevaarlijk karwei. lk ben van mening dat deze maatregel betekent dat het voorzieningenniveau in sterke mate zal verslechteren, hetgeen in strijd is met de RECRON-voorwaarden (art. 5.1 en 5.2).

Voorts wordt gevraagd om de gehele jaarfactuur te betalen binnen twee weken na de briefdatering; dit is een grote wijziging ten opzichte van de betaalwijze die door de vorige beheerder werd gehanteerd; toen werd de jaarfactuur namelijk pas verstuurd in het voorjaar en werd de mogelijkheid geboden om € 400,– van het totaalbedrag pas na 1 juli te betalen (alleen in 2021 is door de vorige eigenaar afgeweken van deze werkwijze, vanwege de verkoop van het park aan de nieuwe eigenaren). lk ben van mening dat de betalingswijze die nu wordt gevraagd door de nieuwe eigenaren, betekent dat dit (ook) een sterke verslechtering is van het voorzieningenniveau, en dat het in strijd is met de RECRON-voorwaarden (art. 5.1 en 5.2).

Hetzelfde geldt voor de afrekening van de elektra-kosten; in het verleden werden die kosten altijd achteraf betaald aan de beheerder, op basis van het werkelijke verbruik, terwijl de nieuwe beheerder nu vraagt om een voorschot dat kan oplopen tot € 400,–. lk stoor mij ook aan de volgende zinsnede in de jaarbrief: “in geval van recht op RECRON tegemoetkomingen….” ln eerdere communicatie is door de nieuwe eigenaren meermalen aangegeven dat de RECRON-voorwaarden voor alle verblijfsrecreanten op [park aanbieder] van toepassing zijn, en hun formulering leidt bij mij tot onzekerheid. Daarom verzoek ik u de nieuwe eigenaren te verplichten om op de kortst mogelijke termijn schriftelijk kenbaar maken dat de RECRON-voorwaarden voor alle verblijfsrecreanten van toepassing zijn.

De recreant verlangt de huurprijs voor de standplaats beperken tot maximaal vijf procent; de servicekosten niet te verhogen; gasflessen te koop blijven aanbieden op het terrein; mogelijkheid bieden om de jaarfactuur in twee termijnen te betalen (januari en juli); elektra-kosten achteraf verrekenen; duidelijk verklaren dat de RECRON-voorwaarden voor alle gasten gelden.

Standpunt van de ondernemer 
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Ondernemer reageert op de ingediende klacht van de recreant met betrekking tot de door hem ontvangen jaarbrief d.d. 18 januari 2022 met bijbehorende factuur (hierna: “de Jaarbrief’).

De recreant huurt met ingang van 1 januari 1988 een vaste plaats op [park aanbieder] te [gemeente]. Op de overeenkomst met de recreant zijn de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen van toepassing. [Park aanbieder] is op 14 oktober 2021 opgericht. Per 28 december 2021 heeft de ondernemer de exploitatie van [park aanbieder] met bijbehorende rechten en verplichtingen overgenomen, waaronder de standplaatsovereenkomsten met de recreanten op [park aanbieder].

De ondernemer heeft de recreanten door middel van de Jaarbrief van 18 januari 2022 geïnformeerd over een eerder reeds aangekondigde huurprijs- en servicekostenverhoging. De reden hiervoor is dat de prijs in 2021 niet is verhoogd en dat uit onderzoek is gebleken dat de huurprijzen op [park aanbieder] significant lager zijn dan op vergelijkbare parken. Naar aanleiding van de Jaarbrief heeft de recreant een klacht bij uw commissie ingediend.

Omschrijving van de klacht van de recreant 
De recreant heeft een klacht bij uw commissie ingediend vanwege de Jaarbrief. Zijn klacht ziet op:

  • de verhoging van de huurprijs van de standplaats;
  • de verhoging van de servicekosten;
  • vermindering voorzieningenniveau (afschaffen van de mogelijkheid om de factuur gefaseerd te betalen en de invoering van een voorschot voor het gebruik van elektriciteit, het niet langer kunnen omwisselen van gasflessen);
  • de ontstane onzekerheid over de geldigheid van de RECRON-voorwaarden.

De verhoging van de huurprijs van de standplaats 
De recreant stelt dat de huurprijs 10% hoger is en dat volgens artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden een dergelijke verhoging tijdig en schriftelijk moet worden gemeld en daarom niet rechtsgeldig is. In artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden is het volgende bepaald: “De ondernemer heeft het recht eenmaal per overeenkomstjaar het jaargeld te verhogen. De ondernemer kan het jaargeld slechts aanmerkelijk verhogen indien hij dit ten minste achttien maanden voor de ingangsdatum globaal gemotiveerd aan de recreant heeft medegedeeld.

De ondernemer betwist dat sprake is van een aanmerkelijke verhoging in de zin van artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden. De huurprijs is verhoogd naar € 1.513,-. Uitgaande van een verhoging van 10% was de in 2021 geldende – niet verhoogde – huurprijs ca. € 1.375,-. Dit betekent een verhoging van € 138,- op jaarbasis, € 11,50 per maand. De ondernemer bestrijdt dat een dergelijke huurverhoging rechtvaardigt dat deze achttien maanden voor de ingangsdatum aan de recreant dient te worden medegedeeld. Volgens de vaste lijn van de commissie is eerst van een aanmerkelijke verhoging sprake indien de verhoging meer dan 10% van het jaargeld bedraagt. Vaststaat dat hiervan in het onderhavige geval geen sprake is. Onverminderd het voorgaande schrijft artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden niet voor dat de mededeling schriftelijk gedaan moet worden. Reeds op deze gronden dient dit klachtonderdeel te worden afgewezen.

Inhoudelijk is van belang dat de verhoging van de huurprijs reeds tijdens een fysiek gesprek met recreant van 30 september 2021 door de heren [naam] en [naam] namens de ondernemer met de recreant is besproken, waarbij de verhoging is toegelicht en beargumenteerd. Ook al heeft de recreant zich niet beroepen op artikel 4.5 van de RECRON-voorwaarden, waarin is bepaald dat de ondernemer drie maanden voor het einde van het overeenkomstjaar aan de recreant schriftelijk of elektronisch bekend maakt wat het jaargeld voor het komende overeenkomstjaar is, dan nog zou een dergelijk beroep hem niet baten. Ten eerste heeft de ondernemer de recreant tijdig geïnformeerd over het jaargeld. Dat zulks niet schriftelijk is gebeurd doet daaraan niet af. De recreant is daardoor niet in enig belang geschaad. Ten tweede betwist de ondernemer dat het gevolg van een schending van artikel 4 lid 5 van de RECRON-voorwaarden is dat de prijsverhoging niet doorgevoerd kan worden. Deze sanctie blijkt in ieder geval niet uit artikel 4 van de RECRON-voorwaarden. Artikel 4 lid 5 van de RECRON-voorwaarden legt enkel de verplichting op aan de ondernemer tot het informeren van de recreant, welke verplichting de recreant kan afdwingen indien de ondernemer in verzuim is. Uit niets blijkt dat bij een dergelijk verzuim de prijsverhoging geen werking zou hebben. Dit in tegenstelling tot artikel 4 lid 6 van RECRON-voorwaarden, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de prijs slechts verhoogd kan worden indien de ondernemer aan zijn informatieverplichting heeft voldaan.

De verhoging van de servicekosten 
De recreant stelt dat de servicekosten met bijna 50% worden verhoogd en beroept zich ten aanzien van die verhoging eveneens op artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden. Artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden is van toepassing op verhoging van het jaargeld.

In artikel 1, eerste lid, onder k, van de RECRON-voorwaarden wordt onder jaargeld verstaan: “de per overeenkomstjaar door de recreant aan de ondernemer verschuldigde vergoeding voor het gebruik van de plaats.” De ondernemer betwist dat de servicekosten onder de definitie van jaargeld vallen als bedoeld in artikel 1, onder k, van de RECRON-voorwaarden. Hieronder dient naar het oordeel van [park aanbieder] alleen de huurprijs voor het gebruik van de standplaats te worden verstaan. Artikel 4 van de RECRON-voorwaarden is derhalve niet van toepassing. De servicekosten slaan op een vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten door de ondernemer ten behoeve van de recreanten. Het na de verhoging in rekening gebrachte bedrag van € 145,- op jaarbasis dekt nog steeds niet deze daadwerkelijke kosten. Reeds op deze grond dient dit klachtonderdeel afgewezen te worden

Onverminderd het voorgaande stelt de ondernemer zich subsidiair op het volgende standpunt. Hij betwist dat sprake is van een aanmerkelijke verhoging in de zin van artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden. De servicekosten zijn verhoogd naar € 145,- op jaarbasis. Uitgaande van een verhoging van ca. 50% hebben de servicekosten in 2021 ca. € 72,50 bedragen. Dit betekent een verhoging van € 72,50 op jaarbasis, € 6,05 per maand. De ondernemer bestrijdt dat een dergelijke verhoging rechtvaardigt dat deze achttien maanden voor de ingangsdatum aan de recreant dient te worden medegedeeld. Ook op deze grond dient dit klachtonderdeel te worden afgewezen. Indien de recreant zich in dit verband tevens op artikel 4 lid 5 van de RECRON-voorwaarden mocht beroepen, dan heeft hier hetzelfde verweer te gelden als eerder vermeld.

Vermindering voorzieningenniveau 
Deze klacht van de recreant ziet op het niet gefaseerd kunnen betalen van de factuur over het kalenderjaar 2022 en het betalen van een voorschot voor de elektrakosten. Zoals de recreant in zijn klacht terecht opmerkt heeft de vorige eigenaar in 2021 al afgeweken van de werkwijze dat delen van de factuur achteraf kunnen worden betaald. In zoverre wijkt de betalingstermijn die de ondernemer hanteert niet af van de betalingstermijn die de vorige exploitant in 2021 hanteerde. Het voorgaande maakt dat geen sprake is van een verslechtering van het voorzieningenniveau en aldus geen wijziging in de zin van art. 5 van de RECRON-voorwaarden.

Daarnaast is de ondernemer van mening dat het moeten voldoen van een voorschot op de elektra-kosten niet kan worden beschouwd als een wijziging (verslechtering) van het voorzieningenniveau en aldus artikel 5 van de RECRON-voorwaarden ook op die grond niet van toepassing is. Het gaat immers om kosten die onbetwist door de recreant verschuldigd zijn. Bij levering van energie is het zeer gebruikelijk om de kosten daarvan door middel van een voorschot in rekening te brengen. Subsidiair merkt de ondernemer op dat het in artikel 5 van de RECRON-voorwaarden draait om een wijziging van de informatie. Onder “informatie” wordt blijkens artikel 1, eerste lid, onder i, van de RECRON-voorwaarden verstaan: “door de ondernemer schriftelijk of elektronisch beschikbaar gestelde gegevens op basis waarvan deze overeenkomst mede is gesloten, inzake het gebruik van de plaats, de voorzieningen en het verblijf (waaronder te verstaan onder andere deze RECRON-voorwaarden, gedragsregels, verkoopvoorwaarden, bemiddelingsvoorwaarden, vereisten van onderhoud en gebruik van kampeermiddel, bestemming van het terrein, openingstijden, regels omtrent het gebruik door derden)

Het gefaseerd kunnen betalen en het niet hoeven betalen van een voorschot voor elektrakosten vallen niet onder het begrip “informatie” als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van de RECRON-voorwaarden. Voorgaande maakt dat een beroep op artikel 5 van de RECRON-voorwaarden ten aanzien van gefaseerd betalen en het niet hoeven betalen van een voorschot voor elektra-kosten niet slaagt. De recreant heeft aangegeven dat tevens sprake is van een vermindering van de geboden service, omdat voortaan op het recreatieterrein geen gasflessen meer worden verkocht. De ondernemer is van mening dat het niet langer kunnen wisselen van gasflessen niet kwalificeert als een wijziging van de informatie in de zin van art. 5 van de RECRON-voorwaarden. Subsidiair geldt het volgende. De ondernemer heeft aangegeven dat lege gasflessen op het vakantiepark tegen betaling kunnen worden ingewisseld voor volle gasflessen. Deze dienst zal de ondernemer blijven aanbieden zolang hij beschikt over een voorraad volle gasflessen. Er bestaat vanwege de herstructurering van het park bij een steeds kleiner wordende groep recreanten behoefte aan deze service. Het blijven aanbieden van deze dienst is verlieslatend (inkoop/verkoop, arbeidsuren, strenge en dure veiligheidseisen etc.).

Indien deze kosten doorberekend zouden moeten worden in de servicekosten, stijgen deze laatste nog meer en wordt de gehele groep recreanten (ook degenen die geen gasflessen gebruiken) hierdoor geraakt. Daarnaast zijn gasflessen bij veel distributiepunten in [gemeente] uitstekend te verkrijgen. Gelet op het voorgaande is de ondernemer van mening dat dit niet kan worden beschouwd als een wijziging van het voorzieningenniveau en aldus artikel 5 van de RECRON-voorwaarden ook op die grond niet van toepassing is, althans dient een belangenafweging in het voordeel van de ondernemer en de gehele groep recreanten uit te vallen. Meer subsidiair geldt het volgende. De recreant stelt zich kennelijk op het standpunt dat de ondernemer de ‘oude’ situatie moet blijven voortzetten. Ook indien de verweren van de ondernemer gepasseerd worden, heeft te gelden dat de gestelde schending van artikel 5 van de RECRON-voorwaarden niet betekent dat dit standpunt van de recreant gevolgd dient te worden. De norm van artikel 5 van de RECRON-voorwaarden strekt ertoe om te voorkomen dat de recreant tegen zijn wil gebonden raakt aan een gewijzigde huurovereenkomst zonder daarvan af te kunnen. Dat is het belang van de recreant dat met artikel 5 wordt gediend. Dit volgt ook met zoveel woorden uit lid 3 van artikel 5, waarin is bepaald dat bij ingrijpende wijzigingen de recreant het recht heeft de overeenkomst kosteloos te annuleren. De ondernemer kan naar haar oordeel op grond van artikel 5 van de RECRON-voorwaarden niet gedwongen worden de ‘oude’ situatie in stand te houden. Op deze gronden dient ook dit klachtonderdeel van de recreant afgewezen te worden.

Toepasselijkheid RECRON-voorwaarden ten aanzien van andere recreanten
De recreant wenst dat de ondernemer verplicht wordt om schriftelijk kenbaar te maken aan alle verblijfsrecreanten dat de RECRON-voorwaarden op de rechtsverhoudingen met alle verblijfsrecreanten van toepassing zijn. Tussen de recreant en de ondernemer is niet in geschil dat de RECRON-voorwaarden op hun rechtsverhouding van toepassing zijn, zodat hij in zoverre belang mist bij deze klacht en deze dus ongegrond is. Voor zover de recreant ten behoeve of namens andere recreanten deze klacht instelt, dient de recreant niet-ontvankelijk verklaard te worden, althans dient de klacht bij gebrek aan een eigen belang van de recreant afgewezen te worden. De recreant is niet gerechtigd om voor, namens of ten behoeve van andere recreanten een dergelijke vordering in te stellen. Ook inhoudelijk kan de klacht niet slagen, aangezien voor toewijzing van de klacht eerst per recreant de rechtsverhouding beoordeeld dient te worden. Daarvoor is in de onderhavige klachtprocedure geen plaats.

Conclusie 
Gelet op de hiervoor aangevoerde verweren dient de tot de conclusie te komen dat de door de recreant ingediende klacht feitelijke en juridische grondslag mist en hij ten aanzien van klachtonderdeel iv geen eigen belang heeft bij de klacht.

De ondernemer verzoekt de Geschillencommissie de recreant ten aanzien van klachtonderdeel iv niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht voor het overige ongegrond te verklaren en het in depot gestorte bedrag van € 2.100,81 te voldoen aan [park aanbieder] op [rekeningnummer] met veroordeling van de recreant in de kosten conform het reglement van uw commissie.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Tot een depotstorting bij het secretariaat van uw commissie is het niet gekomen, want recreant heeft het openstaande bedrag op basis van de jaarbrief/factuur 2022 van € 2.100,81 alsnog overgemaakt aan de ondernemer.

De ondernemer blijft bij wat door hem is aangevoerd.

Over de servicekosten is desgevraagd nog het volgende te zeggen. Allereerst betreft dit het onderhoud van het park. Verder moet de infrastructuur in de grond worden onderhouden, waaronder de verlichting en de waterdruk. Ook afvoer van vuil/afval valt onder deze kostenpost. De ondergrondse containers zitten snel vol, de kosten daarvan bedragen duizenden euro’s per jaar. Alle kosten zijn door de nieuwe ondernemer tegen het licht gehouden, waarbij bleek dat een verhoging van meer dan 50% nodig was. Met 50% komen we er zelfs nog niet uit.

Het betreft een heel oud recreatiepark waar een aantal jaren niet met de kostenontwikkelingen is meegegaan. Ook mag niet vergeten worden dat in dit park het gehele jaar gerecreëerd mag worden. Niet is dus sprake van een verkapte verhoging van het jaargeld.

In de persoonlijke gesprekken met de recreanten in het derde kwartaal van 2022 is dit allemaal uitgelegd. Ook is uitgelegd welke veranderingen er aankomen. Daarbij is uitdrukkelijk meegedeeld dat de ondernemer een financieel gezonde business wil draaien. Dat gesprek met recreant heeft plaatsgevonden op 30 september 2021.

Het betalen in termijnen was al in 2021 niet mogelijk. De ondernemer had er geen weet van dat daarvoor wel een termijnbetaling mogelijk was. In een enkel geval zal de ondernemer wel openstaan voor termijnbetaling, maar in de basis niet.

Over de bevoorschotting van het elektragebruik wordt de markt gevolgd. Meer is hierover niet te zeggen.

Beoordeling van het geschil 
De commissie heeft het volgende overwogen.

Na indiening van de klacht op 20 januari 2022 is recreant door het secretariaat van de commissie herhaald aangeschreven om de naar zeggen van zowel de recreant als de ondernemer nog openstaande factuur ad € 2.100,81 (jaargeld 2022 met kosten) in depot te storten. Bij e-mailbericht van 19 april 2022 heeft recreant het secretariaat als volgt bericht: “Deze factuur heb ik inmiddels al lang betaald aan de recreatie-ondernemer; dat heb ik ook al vermeld in mijn bericht van 21 maart 2022 in dit dossier”.

Ter zitting is door de ondernemer meegedeeld dat voormelde factuur inderdaad alsnog integraal door recreant is betaald geruime tijd na indiening van deze klacht, zodat een depot alsnog niet meer was vereist. De commissie merkt dit aan als een intrekking van de reconventionele vordering van de ondernemer ter verkrijging van een betalingsveroordeling van de recreant.

De commissie stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat die betaling onder protest is gedaan. Ter zitting had de commissie recreant hierover willen bevragen, maar dat is dus niet mogelijk gebleken wegens het niet ter zitting verschijnen van de recreant.

Kennelijk heeft recreant alsnog berust in diens klacht(en) zonder deze in te trekken. Immers bij handhaving van diens klacht(en) over de verschuldigdheid van meergenoemde factuur had het zonder meer in de rede gelegen om betaling van die factuur (deels) op te schorten in afwachting van het oordeel van de commissie over de geheel of gedeeltelijke verschuldigdheid daarvan.

De commissie is op basis van deze gang van zaken dan ook van oordeel dat recreant na indiening van diens klacht diens bezwaren tegen de (hoogte van) de jaarfactuur met de daarin begrepen kostenposten heeft laten varen en daarom geen hier te honoreren belang meer heeft bij beoordeling van diens klachten. Hier wreekt zich de omstandigheid dat recreant niet alsnog ter zitting is verschenen om duidelijk te maken dat hij ondanks betaling van de eerst door hem betwiste factuur, toch recht en belang heeft gehouden bij een beoordeling van zijn klacht(en) over de hoogte van die factuur.

Geheel ten overvloede verdient hier overweging dat het verweer van de ondernemer de commissie deugdelijk en overtuigend voorkomt.

De verhoging van de jaarhuur bedraagt minder dan 10%. Niet is dus sprake van een aanmerkelijke verhoging in de zin van artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden. Artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden schrijft niet voor dat de betreffende mededeling schriftelijk gedaan moet worden. Genoegzaam is gebleken dat de verhoging van de huurprijs reeds tijdens het fysieke gesprek van de ondernemer met recreant van 30 september 2021 is besproken, waarbij de (noodzaak van de) verhoging is toegelicht.

De recreant stelt dat de servicekosten met bijna 50% worden verhoogd en beroept zich ten aanzien van die verhoging eveneens op artikel 4.6 van de RECRON-voorwaarden. Dat artikel is daarop echter niet van toepassing om redenen zoals die hiervoor door de ondernemer zijn uiteengezet.

De servicekosten betreffen een vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten door de ondernemer ten behoeve van de recreanten. Het na de verhoging bij de recreant in rekening gebrachte bedrag van € 145,– op jaarbasis dekt nog steeds niet deze daadwerkelijke kosten. Door de ondernemer is dat voldoende duidelijk gemaakt, ook ter zitting.

Het (evenals in 2021) niet (meer) gefaseerd kunnen betalen van de factuur over het kalenderjaar 2022 en het moeten betalen van een voorschot voor de elektrakosten, kunnen naar het oordeel van de commissie niet worden aangemerkt als een verslechtering van het voorzieningenniveau en zijn daarom geen wijziging in de zin van art. 5 van de RECRON-voorwaarden. Bij levering van energie is het bovendien zonder meer gebruikelijk om de kosten daarvan door middel van een voorschot in rekening te brengen. Recreant is en blijft immers de werkelijk gemaakte kosten voor energie verschuldigd, zodat deze bevoorschotting altijd zal moeten leiden tot een definitieve afrekening. Uit niets blijkt dat de ondernemer daartoe niet bereid en in staat is.

Het gefaseerd kunnen betalen en het niet hoeven betalen van een voorschot voor elektrakosten vallen niet onder het begrip “informatie” als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van de RECRON-voorwaarden.

Ook is de commissie het standpunt toegedaan dat het niet langer kunnen wisselen van gasflessen niet kwalificeert als een wijziging van de informatie in de zin van art. 5 van de RECRON-voorwaarden. Ook hier wordt op juistheid onderschreven hetgeen de ondernemer hierover naar voren heeft gebracht. De ondernemer kan dus via artikel 5 van de RECRON-voorwaarden niet gedwongen worden de ‘oude’ situatie in stand te houden.

De commissie heeft – haar oordeel afrondend – in de verhoging van de kostenposten geen verkapte verhoging van de jaarhuur kunnen bespeuren.

Uit niets blijkt dat recreant door andere recreanten adequaat is gemachtigd om voor hen te vorderen dat de ondernemer verplicht wordt om schriftelijk kenbaar te maken aan alle verblijfsrecreanten dat de RECRON-voorwaarden op de rechtsverhoudingen met alle verblijfsrecreanten van toepassing zijn.

In zoverre dient recreant dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Ter zitting is door de ondernemer onvoorwaardelijk erkend dat de betreffende RECRON-voorwaarden deel uitmalen van het door partijen overeengekomene, en dat zulks overigens nimmer in geschil is geweest. De commissie volstaat hier met vastlegging van die erkenning. Nu ter zake door recreant niets inhoudelijks is gevorderd, wordt hierover in het dictum van deze beslissing niets opgenomen.

Ingevolge het reglement van de commissie worden slechts in bijzondere gevallen kosten vergoed, die verband houden met de behandeling van het geschil door de commissie. De commissie acht in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig om een vergoeding voor deze kosten toe te kennen ten gunste van de ondernemer.

De slotsom luidt dan ook dat in na te melden zin moet worden beslist.

Beslissing 
Verklaart recreant niet-ontvankelijk in diens vordering om voor andere recreanten te vorderen dat de ondernemer verplicht wordt om schriftelijk kenbaar te maken aan alle verblijfsrecreanten dat de RECRON-voorwaarden op de rechtsverhoudingen met alle verblijfsrecreanten van toepassing zijn.

Het door de recreant (voor zichzelf )verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie bestaande uit de heer mr. M.L.J. Koopmans, voorzitter, de heer P.W.M. Meijkamp en drs. P.C. Hoogeveen – de Klerk, leden, op 21 november 2022.