Geen sprake van een verwijtbare termijnoverschrijding aan de zijde van de consument

De Geschillencommissie




Commissie: Voertuigen    Categorie: Ontvankelijkheid    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 54494

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op 12 september 2009 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een gebruikte [merk en type], tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 16.500,–.   De levering vond plaats op of omstreeks 19 september 2009. De consument heeft op 1 oktober 2009 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   Bij brief van 22 november 2010 laat de consument het volgende aan de ondernemer weten.   Vanaf enkele dagen na de aankoop tot en met april 2010 heeft de consument zich gewend tot de ondernemer met diverse klachten over de auto. Doorlopende klachten betroffen de enorme roetuitstoot en het te hoge brandstof verbruik. Op 9 april 2010 heeft de consument gemeld dat de remblokken reeds na 20.000 km versleten waren. Daarop laat de ondernemer per brief van 13 april 2010 aan de consument weten geen werkzaamheden meer te willen verrichten, mede omdat de garantietermijn is verstreken. De ondernemer verzoekt de consument zijn auto elders in onderhoud te geven. De consument heeft de ondernemer daarop laten weten naar een derde garage te zullen gaan om aldaar de remmen te laten vervangen en het roetprobleem te laten oplossen.   Uiteindelijk is gebleken dat het roetprobleem is ontstaan als gevolg van een versleten cilinderkop. De motor moest worden vervangen. De ondernemer dient in te staan voor de deugdelijkheid van de auto. De ondernemer heeft een non-conforme auto aan de consument geleverd. De auto heeft van meet af aan roetproblemen gehad en de cilinderkop bleek ernstig versleten te zijn. De consument behoefde niet te verwachten dat de remmen na 20.000 km versleten zouden zijn. De klacht met betrekking tot het hoge benzineverbruik is niet deugdelijk opgelost. Na onderzoek bleek dat de EGR-klep vervangen diende te worden.   De door de consument in totaal geleden schade bedraagt € 8.193,92.   Bij brief van 2 februari 2011 laat de consument aan de ondernemer weten primair aanspraak te maken op schadevergoeding op grond van artikel 6: 83 sub c BW jo. 6: 87 lid BW wegens het vervangen van de EGR-klep, de motor en de remblokken. Subsidiair vordert de consument prijsvermindering op grond van artikel 6: 265 jo. 6: 270 BW (en artikel 7: 21 lid 3 jo 7: 22 lid 1 sub b BW) ter zake van de kosten van het vervangen van de EGR-klep, motor en remblokken, met daarbij aanvullende schadevergoeding wegens het te hoge brandstof verbruik en de kosten van een huurauto.   Bij brief van 21 april 2011 laat de consument aan de commissie weten dat het na de brief van de ondernemer van 20 december 2010 duidelijk werd dat partijen geen minnelijke regeling zouden bereiken en dat hij om die reden had gewacht met het indienen van een klacht bij de commissie. Tevens laat de consument weten dat inmiddels de automatische versnellingsbak gebreken is gaan vertonen. De consument behoefde niet te verwachten dat dit bij een kilometerstand van 185.000 zou gebeuren.   Bij brief van 10 mei 2011 overlegt de consument een door het revisiebedrijf opgestelde diagnose van de motorschade van 30 juni 2010 bij 160.813 km en een kopie van de factuur van het bedrijf dat de automatische versnellingsbak heeft hersteld.   Bij brief van 10 juni 2011 stuurt de consument een kopie van het in zijn opdracht opgestelde rapport van [het revisiebedrijf] van 1 juni 2011. Uit dit rapport blijkt dat de motorschade in belangrijke mate is veroorzaakt als gevolg van het roetprobleem. De problemen met de automatische versnellingsbak zijn ontstaan als gevolg van slijtage. Naar aanleiding van het in opdracht van de commissie uitgevoerde onderzoek stuurt de consument bij brief van 10 juni 2011 een reactie aan de commissie.   Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Op een vraag van de consument deelt de voorzitter mee dat het geschil over de versnellingsbak geen deel uitmaakt van de onderhavige klacht en buiten behandeling blijft. De consument betreurt het dat dit nu pas duidelijk wordt. Van gronden voor het niet-ontvankelijk zijn van de consument is geen sprake. Pas in het najaar van 2010 is het geschil duidelijk geworden. In zijn brief van 13 april 2010 heeft de consument de ondernemer alsnog de kans gegeven aan zijn verplichtingen te voldoen. Het duurde lang voordat duidelijk was wat er aan de hand was. Pas na de laatste reparatie door de derde garage heeft de consument de ondernemer van zijn schade op de hoogte gesteld.   Na de montage van de ruilmotor bleek dat de verstuivers de oorzaak van het roetprobleem waren. De consument heeft vanaf eind september 2010 over het roetprobleem geklaagd. Uit de met de ondernemer gevoerde correspondentie blijkt duidelijk dat de ondernemer niets meer wilde doen. Een ingebrekestelling was om die reden niet noodzakelijk. De consument behoefde niet te verwachten dat de motor bij 160.000 km stuk zou gaan. De oorzaak van de extreme slijtage van de motor is niet helemaal duidelijk. De consument heeft in april 2010 over het roetprobleem geklaagd. De omvang van het geschil was op 13 april 2010 bij de ondernemer bekend.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   In een brief van 13 april 2010 laat de ondernemer aan de consument voor zover hier van belang weten:   “De telefoonverbinding is van mijn zijde verbroken na de door u geuite dreigementen…Deze doodsbedreigingen vat ik zeer serieus op en hebben mij na wijs beraad doen besluiten dat ik niets meer voor u kan doen en ik u vriendelijk verzoek de auto elders in onderhoud te geven.”   Hierna vernam de ondernemer niets meer van de consument tot de brief van 22 november 2010, waarin namens de consument werd medegedeeld dat er inmiddels diverse reparaties aan de auto waren uitgevoerd en dat de consument de kosten daarvan op de ondernemer wilde verhalen. Die reparaties zijn uitgevoerd op 22 april, 7 mei, 24 juni en 6 augustus 2010.   Primair stelt de ondernemer zich op het standpunt dat de consument zijn klacht niet tijdig heeft ingediend. Op grond van artikel 21 lid 2 van de BOVAG-voorwaarden dient de consument binnen drie maanden nadat de klacht bij de ondernemer is ingediend, de klacht bij de commissie aanhangig te maken. De consument heeft op 9 april 2010 geklaagd over het roetprobleem. Daartoe werd voor 14 april 2010 een afspraak gemaakt welke als gevolg van het geëscaleerde telefoongesprek van 13 april 2010 geen doorgang heeft gevonden. De consument heeft de afspraak afgezegd.   De consument heeft de klacht op 2 februari 2011 bij de commissie aanhangig gemaakt.   De ondernemer beroept zich op het bepaalde in artikel 7:23 en artikel 6:89 BW. De eerste maal dat de ondernemer werd geconfronteerd met de stelling dat sprake was van non-conformiteit was in de brief van de consument van 22 november 2010. Echter de reparaties waarvan vergoeding wordt gevraagd waren al veel eerder uitgevoerd zonder daarbij de ondernemer te betrekken of in kennis te stellen. De consument heeft op geen enkel moment de ondernemer in staat gesteld zelf een onderzoek in te stellen naar de gebreken. Van de consument had mogen worden verwacht dat hij de ondernemer telkens tijdig van de opgetreden gebreken in kennis had gesteld.   Aldus heeft de consument zijn rechten jegens de ondernemer verspeeld. De ondernemer is nimmer in gebreke gesteld. Van verzuim is dan ook geen sprake. Een grond voor ontbinding is dan ook niet aanwezig. In het e-mail bericht van de consument aan ondernemer van 14 april 2010 staat dat de consument overweegt de ondernemer aansprakelijk te stellen indien sprake zou zijn van niet in de garantieperiode opgeloste klachten. Dit heeft de consument nagelaten. De consument had de auto voor reparatie aan de ondernemer moeten aanbieden en – tenminste – hem in de gelegenheid moeten stellen de gebreken te constateren.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   De ondernemer ziet geen reden om de consument tegemoet te komen en blijft bij zijn verweer. De brief van de ondernemer aan de consument van 13 april 2010 is geen vrijbrief om elders uitgevoerde reparaties ten laste van de ondernemer te brengen. Die brief had betrekking op klachten die al eerder waren gemeld en waarvan de ondernemer dacht dat zij waren opgelost met de reparatie van 5 maart 2010. Het telefoongesprek van 13 april 2010 ging slechts over de versleten remblokken.   Deskundigenrapport   Gelet op de inhoud van de beslissing kan de weergave van het deskundigenrapport achterwege blijven.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   De kern van het geschil van partijen is of de ondernemer verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door de consument gemaakte reparatiekosten bij een derde garage.   Daartoe stelt de consument dat door de ondernemer aan hem bij brief van 13 april 2010 te verstaan is gegeven dat hij verder niets meer wilde doen voor de consument. Bij brief van 14 april 2010 heeft de consument daarop aangegeven dat bij een derde garage de voorremblokken worden vervangen en het roetprobleem wordt onderzocht en dat het recht om de kosten daarvan in rekening te brengen wordt voorbehouden.   Vervolgens worden er in de periode van 22 april tot en met 6 augustus 2010 meerdere en ingrijpende reparaties door de betreffende garage uitgevoerd waaronder het vervangen van de motor en de EGR klep. Bij brief van 22 november 2010 maakt de consument aanspraak op vergoeding van de kosten van de uitgevoerde reparaties en andere door hem gemaakte kosten.   De ondernemer verweert zich primair met een beroep op de niet tijdige indiening van de klacht door de consument bij de commissie.   Dit beroep wordt door de commissie verworpen. De consument heeft bij brief van 20 november 2010 jegens de ondernemer aanspraak gemaakt op vergoeding van de gemaakte kosten; bij brief van 20 december 2010 reageerde de ondernemer daarop afwijzend. Vervolgens hebben partijen bij brieven van 2 februari 2011 en 4 februari 2011 nog gediscussieerd over de aansprakelijkheidsvraag. In de laatste brief stelt dat ondernemer zelfs dat het indienen van een klacht bij de commissie een gemiste kans is om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat sprake is van een verwijtbare termijnoverschrijding aan de zijde van de consument.   Vervolgens komt de commissie toe aan de beoordeling van het beroep van de ondernemer op het verzaken van de consument van de op hem rustende klachtplicht van artikel 7: 23 en 6: 89 BW, met als gevolg dat zijn vorderingsrecht is komen te vervallen.   De commissie acht dit beroep gegrond.   Uit de stukken blijkt dat er in opdracht van de consument als gevolg van het ontstaan van meerdere gebreken door een derde garage meerdere reparaties zijn uitgevoerd. Voorafgaand aan het uitvoeren van deze reparaties is de ondernemer daarvan niet in kennis gesteld. Eerst bij brief van 22 november 2010 vele maanden na de laatste op 6 augustus 2010 uitgevoerde reparatie wordt de ondernemer op de hoogte gebracht van deze reparaties en van het beroep op non-conformiteit van de auto.   De commissie is niet gebleken van omstandigheden welke een rechtvaardiging zouden kunnen vormen voor deze naar haar oordeel niet tijdige melding, dat wil zeggen, in geval van een consumentenkoop als de onderhavige, een melding binnen 2 maanden na het intreden van het gebrek, van de opgetreden klachten. De ondernemer heeft in zijn brief van 13 april 2010 in algemene termen wel aangegeven niets meer voor de consument te willen doen en hem verzocht het onderhoud van zijn auto elders te laten uitvoeren, maar hierin kan geen vrijbrief worden gelezen voor de consument om met voorbijgaan van de op hem rustende wettelijke klachtplicht uitgevoerde reparaties op de ondernemer te verhalen. Van een situatie als sprake was in het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2011, LJN BP8991 is geen sprake. Niet gezegd kan worden dat de ondernemer bij zijn beroep op de betreffende wettelijke bepalingen geen rechtens te respecteren belang heeft aangezien bij een wel tijdige melding de ondernemer in de gelegenheid was geweest om een eigen onderzoek naar de klachten in te stellen en zo nodig tot herstel over te gaan. In deze zaak is dat belang van de ondernemer geschonden doordat hij voor een voldongen feit is gesteld.   Voor zover moet worden geoordeeld dat de klacht over de versleten remblokken wel tijdig is gemeld door de consument kan dit klachtonderdeel niet tot een gegrond verklaring leiden aangezien sprake is van een slijtage onderdeel dat niet onder de door de ondernemer verstrekte garantie valt. In het door de consument ingebrachte [rapport] wordt deze kwestie ook aangekaart en komt men – op andere gronden – tot een vergelijkbaar oordeel.   Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   Het door de consument verlangde wordt afgewezen.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Voertuigen op 14 september 2011.