Commissie: Sport en Beweging
Categorie: Ontbinding / Opzegging
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
193240/204314
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De consument had een sportschoolabonnement bij de ondernemer. De consument is van mening dat de handelwijze van de ondernemer als een misdrijf tegen de menselijkheid gekwalificeerd moet worden en doet daarvoor een beroep op internationaal (straf)recht. De consument is van mening dat her hardhandig en op gewelddadige wijze tegen hem is opgetreden. De ondernemer is van mening dat de gedragingen van de consument zo ernstig zijn, dat onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst passend was. De commissie is van oordeel dat het incident zo ernstig was, dat onmiddellijke beëindiging passend was. De klacht is ongegrond.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De consument heeft ter zitting het standpunt toegelicht. De ondernemer heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid het standpunt mondeling toe te lichten.
Onderwerp van het geschil
Het geschil is ontstaan tijdens de coronacrisis. Op 8 november 2021 heeft de ondernemer aan de consument geen toegang willen verschaffen tot de fitnessruimte, omdat de consument geen coronatoegangsbewijs wilde tonen. De consument heeft zich die toegang toen toch verschaft en is gaan sporten. Hij heeft de fitnessruimte niet vrijwillig willen verlaten. Op verzoek van de ondernemer is de politie ter plaatse gekomen. Die heeft de consument gearresteerd wegens lokaalvredebreuk en geboeid meegenomen.
De ondernemer heeft vanwege het incident van 8 november 2021 de overeenkomst met de consument met ingang van 9 november beëindigd of ontbonden. De consument is het niet eens met die beëindiging of ontbinding. Hij wil nakoming, herstel van de overeenkomst, en € 2.000,– als vergoeding voor materiële en € 3.000,- als vergoeding voor immateriële schade.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken.
In de kern ziet de klacht op het incident van 8 november 2011 en de reactie daarop van de ondernemer.
De consument vindt dat de ondernemer het eigendomsrecht heeft misbruikt om het tonen van een coronatoegangsbewijs en daarmee vaccinatie af te dwingen. De consument kwalificeert die handelwijze van de ondernemer als een misdrijf tegen de menselijkheid en doet daarvoor een beroep op internationaal (straf)recht en geschriften van het Neurenberg Tribunaal. Dwang en drang op het nemen van medische beslissingen impliceert volgens de consument dat het leven en de gezondheid van individuele mensen ondergeschikt zouden zijn aan politieke, maatschappelijke en economische belangen en dat is volgens consument altijd in strijd met het internationale (mensen)recht.
De consument heeft als volgt geconcludeerd:
Het handelen van [de ondernemer] en haar medewerkers in de periode van 08 tot en met 09 november 2021 was onrechtmatig, buitensporig en is niet op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Door eenzijdig in te grijpen heeft [de ondernemer] mij geschaad, als [de ondernemer] van mening was dat haar beleid niet in strijd was met het plegen van internationale misdrijven had het op haar weg gelegen om een verklaring voor recht te vorderen dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden; in plaats daarvan heeft [de ondernemer] eenzijdig, hardhandig en op gewelddadige wijze tegen mij opgetreden. Indien de Geschillencommissie overweegt om mijn stellingen over internationale misdrijven niet te volgen, verzoek ik eerbiedig dat de Geschillencommissie een deskundige op dit rechtsgebied zal benoemen die verslag zal afleggen. Ik heb, uit coulance en daartoe onverplicht, een halfjaar aan abonnement vooruit betaald, maar dit niet genoten. Ik vorder nakoming, herstel van de overeenkomst, en € 2.000,– materiële en € 3.000,– immateriële schade.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. De ondernemer heeft ook niet deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
De consument heeft wel correspondentie van de ondernemer aan het dossier toegevoegd. Daaruit blijkt dat de ondernemer na het incident van 8 november 2021 aan de consument heeft bericht dat de overeenkomst per 9 november 2021 is ontbonden of onmiddellijk beëindigd vanwege onaanvaardbaar gedrag en het niet naleven van de huisregels in de vestiging aan [adres]. Uit correspondentie van latere datum blijkt dat de ondernemer de consument ook incidenten op 16 december 2021 en 23 januari 2022 aanrekent. De ondernemer heeft aan de consument geschreven dat diens gedragingen zo ernstig zijn dat onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst passend was. Daarbij heeft de ondernemer meegewogen dat de consument op geen enkele wijze te kennen heeft gegeven dat hij in de toekomst wel zal gaan handelen in overeenstemming met de instructies van de medewerkers van het fitnesscentrum.
Uit correspondentie van februari 2022 blijkt dat de ondernemer aan de consument heeft laten weten het resterende tegoed aan abonnementsgeld geheel onverplicht te willen restitueren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
1.
Partijen hebben in juli 2018 de overeenkomst gesloten op grond waarvan de consument tegen betaling van contributie gebruik mocht maken van de fitnessruimte van de ondernemer. Die overeenkomst liep in 2021 voor onbepaalde tijd. De ondernemer heeft deze overeenkomst met ingang van 9 november 2021 ontbonden of beëindigd (opgezegd) vanwege het incident dat op 8 november 2021 had plaatsgevonden. De ondernemer heeft die beslissing gehandhaafd ondanks schriftelijk bezwaar van de consument.
2.
De commissie is bevoegd om te beoordelen of de ondernemer de overeenkomst tussen partijen met ingang van 9 november 2021 mocht opzeggen of ontbinden. Dat oordeel zal de commissie geven. Uit de stukken blijkt dat de consument het niet eens is met regels die de overheid tijdens de coronacrisis heeft uitgevaardigd. Volgens de consument zijn die regels in strijd met internationale regels van een hogere orde. De commissie is echter niet bevoegd om het Nederlandse corona-beleid te toetsen aan internationaal strafrecht. De commissie zal het verzoek van de consument om een deskundige op dat rechtsgebied te benoemen dus niet inwilligen.
3.
Op de overeenkomst tussen partijen waren algemene voorwaarden van toepassing. Dat is niet in geschil. De tekst van die voorwaarden zit echter niet bij de stukken in het digitale dossier. De commissie kan daarom geen rekening houden met de inhoud van die voorwaarden en zal het geschil beoordelen op basis van de algemene regels die voor duurovereenkomsten gelden. Er is wel door de consument uit de geciteerd, maar dat maakt de beoordeling niet anders dan hierna volgt.
Of, en zo ja, onder welke voorwaarden een duurovereenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wetsbepalingen. Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
4.
De commissie zal eerst toetsen of de ondernemer een voldoende zwaarwegende grond had om de overeenkomst op te zeggen of te ontbinden. Voor dat oordeel is in de eerste plaats van belang dat de ondernemer aan de consument de toegang mocht weigeren, omdat hij geen coronatoegangsbewijs kon tonen. De ondernemer heeft daarmee geen mensenrecht van de consument geschonden, niet het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam (artikel 11 Grondwet) en ook niet het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 19 Grondwet). De ondernemer heeft de consument namelijk niet verplicht om zich te laten vaccineren en heeft daartoe ook geen dwang of drang uitgeoefend. Dat zou ook niet passen bij de aard van de overeenkomst tussen partijen. De ondernemer heeft het coronatoegangsbewijs niet zelf bedacht. Hij heeft alleen overheidsbeleid uitgevoerd. Bij het niet naleven van die overheidsregels riskeerde de ondernemer meerdere sancties, waaronder een last onder dwangsom en bestuursdwang, welke sancties zouden hebben kunnen leiden tot sluiting van de betreffende vestiging van de ondernemer. Onder omstandigheden kan een inbreuk (bij wet) op een grondrecht gerechtvaardigd zijn. Als het overheidsbeleid toch onrechtmatig zou zijn geweest, dan nog is de ondernemer daarvoor niet verantwoordelijk.
De consument heeft ook aangevoerd dat de ondernemer jegens hem verplicht was tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Dat betoog wordt niet gevolgd. De consument heeft niet aannemelijk gemaakt dat de fitnessruimte van de ondernemer noodzakelijk was om zijn fitness (gezondheid) op een voldoende peil te kunnen houden.
Vervolgens komt de commissie toe aan de vraag of het incident van 8 november 2021 ernstig genoeg was om ontbinding of opzegging te rechtvaardigen. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. De consument heeft de zaak op 8 november 2021 namelijk opzettelijk op de spits gedreven. Hoewel hij wist dat de ondernemer hem zonder coronatoegangsbewijs geen toegang mocht en wilde verschaffen, is hij toch binnengekomen en gaan sporten. Vervolgens heeft hij geweigerd om vrijwillig te vertrekken. De ondernemer hoefde dat niet te accepteren. De consument heeft ook niet duidelijk gemaakt aan de ondernemer dat hij in de toekomst anders zou handelen. Integendeel, hij is in december 2021 en januari 2022 betrokken geraakt bij nieuwe incidenten en heeft ten onrechte de zware beschuldiging geuit dat de ondernemer jegens hem een internationaal misdrijf had gepleegd.
5.
Omdat de consument niet heeft laten blijken dat hij zijn gedrag in de toekomst zou aanpassen hoefde de ondernemer ook geen opzegtermijn in acht te nemen en geen (schade)vergoeding te betalen.
6.
De commissie gaat er vanuit dat de ondernemer nog steeds bereid is om onverplicht het bedrag dat volgens haar eigen administratie op 9 november 2021 nog resteerde aan contributie terug te betalen op de bankrekening van de consument, indien de consument daar prijs op stelt. Die terugbetaling is in februari 2022 namelijk toegezegd en volgens de consument nog niet gebeurd. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat het om een bedrag van € 19,79 gaat. Uit de stukken blijkt niet dat de consument meer tegoed had.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De klacht is ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sport en Beweging, bestaande uit mevrouw mr. H.A.M. Pinckaers, voorzitter, de heer drs. J. Zoutendijk, de heer mr. P. Rijpstra, leden, op 17 mei 2023.