
Commissie: Sport en Beweging
Categorie: Kosten / Opzeggen overeenkomst
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
47615/58929
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Partijen verschillen van mening of er sprake is van een jaarcontract of een doorlopend contract. De consument vindt dat er sprake is van een doorlopend contract dat altijd opgezegd kan worden. Per 1 augustus 2020 heeft de consument opgezegd. De consument betaalde de contributie jaarlijks, waardoor zij nu te veel heeft betaald. Namelijk van 1 augustus 2020 tot 10 september 2020 en daarom wil zij het te veel betaalde bedrag terugkrijgen. Volgens de ondernemer is er sprake van een jaarcontract. Het is daarom aan hem om te bewijzen dat tussen partijen in 2019 een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen, maar de ondernemer heeft geen schriftelijk bewijs. Hij verwijst alleen naar de tekst bij de afschrijving van de contributie in 2019. De commissie oordeelt dat onvoldoende duidelijk is dat sprake is van een in 2019 tussen partijen tot stand gekomen jaarcontract. Daarmee is sprake van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, die door de consument kan worden opgezegd met een opzegtermijn van één maand. De consument heeft recht op terugbetaling van het te veel betaalde abonnementsgeld. De klacht is gegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 1 september 2007 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van toegang tot de faciliteiten en lessen van de ondernemer tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 268,– per jaar.
De overeenkomst is ingegaan op of omstreeks 1 september 2007.
Het geschil betreft de vraag of de consument een jaarcontract heeft of dat sprake is van een doorlopende overeenkomst.
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Vanwege het coronavirus heeft de ondernemer per 1 april 2020 het abonnement opgeschort, dit heeft tot 1 juli 2020 geduurd. De consument heeft per 1 augustus 2020 het lidmaatschap opgezegd. De consument betaalde het abonnementsgeld per jaar. De consument heeft betaald tot 10 september 2020.
De consument heeft op 1 september 2007 een jaarcontract met de ondernemer gesloten. Sindsdien is er nooit een nieuwe overeenkomst gesloten. Alles liep door en de consument heeft elk jaar de contributie betaald. Daarom is sprake van een overeenkomst, die altijd opgezegd kan worden met een opzegtermijn van een maand. Van die mogelijkheid heeft de consument gebruik gemaakt, per 1 augustus 2020. Zij heeft daarom te veel abonnementsgeld betaald, over de periode 1 augustus 2020 tot 10 september 2020.
De ondernemer weigert het te veel betaalde abonnementsgeld voor de periode 1 augustus tot 10 september 2020 ad € 96,76 terug te betalen. Volgens de ondernemer heeft hij jaarlijks mondeling gevraagd of de consument akkoord gaat met een jaarlijkse verlenging. Dat is echter niet het geval.
De ondernemer heeft trouwens de onderneming pas overgenomen op 1 januari 2020, zodat hij niet uit eigen wetenschap iets kan zeggen over de gang van zaken in vorige jaren.
De consument verlangt terugbetaling van € 96,76, te vermeerderen met de gemaakte portokosten ten bedrage van € 17,60.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument betaalt haar contributie per jaar, in één keer. Dit doet zij al vele jaren, omdat dit voordeliger is.
De consument wil nu een gedeelte van haar jaarcontributie terug ontvangen, omdat zij het abonnement per 1 augustus 2020 heeft opgezegd.
Volgens artikel 6.1 van de geldende algemene voorwaarden kan een consument een abonnement met een looptijd van een jaar opzeggen aan het einde van de abonnementsduur, met inachtneming van 1 maand opzegtermijn. De consument zegt dat zij er niet mee bekend was dat zij een jaarabonnement had. Uit de tekst van haar bankafschrift van 03 september 2019 heeft zij kunnen afleiden dat dit wel het geval was. Zij had dit bedrag kunnen storneren als zij het hier niet mee eens was. Dit heeft zij echter niet gedaan. Daarom is sprake van een jaarabonnement.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Tussen partijen bestaat een verschil van mening of sprake is van hetzij een jaarcontract, hetzij een doorlopend contract. Bij een jaarcontract kan de overeenkomst niet voor het verstrijken van de overeengekomen duur worden opgezegd, bij een doorlopende overeenkomst kan altijd opzegging plaatsvinden met inachtneming van een opzegtermijn van een maand.
De ondernemer beroept zich op het bestaan van een jaarcontract. Daarom is het aan de ondernemer om tenminste aannemelijk te maken dat tussen partijen in 2019 een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. De ondernemer heeft geen schriftelijk bewijs van het bestaan van een dergelijke overeenkomst gepresenteerd. De ondernemer verwijst enkel naar de tekst bij de afschrijving van het abonnementsgeld in 2019.
De commissie is van oordeel dat uit die tekst niet blijkt dat tussen partijen in 2019 een overeenkomst is gesloten betreffende een jaarcontract. Met de tekst op het bankafschrift kan immers even goed de betaling van een jaar contributie bedoeld zijn.
De commissie is dan ook van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een in 2019 tussen partijen tot stand gekomen jaarcontract.
Daarmee is sprake van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, die door de consument kan worden opgezegd met een opzegtermijn van één maand.
De consument heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt, zodat de overeenkomst tussen partijen is geëindigd op 1 augustus 2020.
De consument heeft daar om recht op terugbetaling van het abonnementsgeld over de periode 1 augustus 2020 tot 10 september 2020. De ondernemer heeft ten onrechte geweigerd het door de consument gevraagde bedrag terug te betalen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
De ondernemer dient alsnog het abonnementsgeld over de periode 1 augustus 2020 tot 10 september 2020 terug te betalen. De consument heeft het haar toekomende bedrag berekend op € 96,76, hetgeen door de ondernemer niet is weersproken.
De consument heeft bovendien ten gevolge van de weigering van de ondernemer kosten moeten maken, bestaande uit portokosten voor een aangetekende brief. Daarbij heeft de consument de kosten van twee aangetekende brieven opgevoerd, terwijl niet gebleken is dat er meer dan één aangetekende brief verstuurd is. De kosten zullen dan ook worden beperkt tot € 8,80.
Daarmee dient de ondernemer in totaal aan de consument een bedrag van € 105,56 te betalen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 105,56. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sport en Beweging, bestaande uit mr. F.H.C.M. van Schaijk, voorzitter, N. El Ayachi, drs. W. Nienhuis, leden, op 26 januari 2021.