Geen sprake van onheuse bejegening of onzorgvuldigheid in de counseling

De Geschillencommissie




Commissie: Vrijgevestigde GGZ praktijken    Categorie: (On) zorgvuldigheid / bejegening    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 93431/120557

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt klaagt over de wijze waarop de zorgaanbieder de relatietherapie tussen de cliënt en zijn partner heeft vormgegeven en geleid. De cliënt verwijt de zorgaanbieder ondeskundig en onzorgvuldig handelen. De zorgaanbieder stelt zich professioneel, neutraal en deskundig te hebben opgesteld. Tijdens de gesprekken heeft de cliënt geen blijk gegeven van onbegrip of onvrede.

Naar het oordeel van de commissie is niet gebleken dat de zorgaanbieder niet duidelijk is geweest over de aard of inhoud van de gesprekken. De cliënt heeft niet eerder aangegeven dat bepaalde (vak)termen voor hem onduidelijk zouden zijn, dus de zorgaanbieder heeft niet de kans gehad om zaken te verduidelijken of veranderen. Ook niet is gebleken dat de zorgaanbieder de cliënt onheus heeft bejegend. De klacht van de cliënt is ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats]

(hierna te noemen: de cliënt)

en

[Naam], gevestigd te Uffelte

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

gemachtigde: [naam], KBS advocaten.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De commissie verwijst voor het verloop van de procedure naar haar ontvankelijk verklaring

van 21 december 2021, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

Bij deze beslissing heeft de commissie klager ontvankelijk verklaard in zijn klachten.

De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2022 te Utrecht.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De zorgaanbieder werd daarbij bijgestaan door

[naam], advocaat.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de wijze waarop de zorgaanbieder de relatietherapie tussen de cliënt en zijn partner heeft vormgegeven en geleid. De cliënt verwijt de zorgaanbieder ondeskundig en onzorgvuldig handelen.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is in 2000 getrouwd. Na een relatie van 21 jaar gaf de partner van de cliënt plotseling aan dat zij de relatie wilde beëindigen. De partner stelde de zorgaanbieder als relatietherapeut voor en de cliënt heeft daar, na een korte mailwisseling met de zorgaanbieder, mee ingestemd. Voor de cliënt was het doel van de therapie om de scheiding beter te kunnen begrijpen. In totaal zijn er slechts vier gesprekken gevoerd.

De zorgaanbieder heeft geen behandelplan of overeenkomst gemaakt waarin stond wat de bedoeling was van de therapie en of iedereen daarmee akkoord ging. Het eerste gesprek eindigde met de vraag of de partner de relatie met de cliënt wilde voortzetten. Bij de aanvang van het tweede gesprek gaf de partner aan dat zij niet verder wilde met de relatie. De zorgaanbieder heeft toen te kennen gegeven dat er geen sprake meer kon zijn van relatietherapie maar van “counseling”. De gesprekken zouden in het teken moeten staan van “ontvlechten” in plaats van “verbinden”. Voor de cliënt waren deze vaktermen niet helemaal duidelijk en er werd ook geen uitleg gegeven.

De vervolggesprekken zouden in het teken staan van het verzachten van de pijn en het beter begrijpen. Aan de cliënt werd kenbaar gemaakt dat onderwerpen uit het “oude huwelijk” niet meer besproken konden worden. Hoewel de cliënt had aangegeven dat voor een beter begrip ook onderwerpen uit het oude huwelijk besproken moesten worden werd dit door de zorgaanbieder niet toegelaten. De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat zij hem in de gevoerde gesprekken zeer onheus heeft bejegend. De cliënt voelde zich dom, onveilig en incompetent en buiten spel gezet door de handelwijze van de zorgaanbieder. De cliënt had het gevoel dat de zorgaanbieder op de hand was van zijn partner.

De cyclus van vier gesprekken is op een volstrekt onbevredigende wijze geëindigd; de gesprekken hebben meer kwaad dan goed gedaan. Dit is ook gebleken in het traject van echtscheidingsmediation dat nadien is gevolgd. Die mediation verliep zeer moeizaam en het contact tussen de cliënt en zijn partner is nog altijd zeer slecht. De cliënt houdt de zorgaanbieder hiervoor verantwoordelijk.

De cliënt verwijt de zorgaanbieder het veelvuldig gebruik van vaktaal, het gebruik van onnavolgbare kromme zinnen, een disbalans in de gesprekstijd waardoor er geen gelijkwaardige basis was, het voeren van lange monologen, het niet maken van een behandelplan, het niet ingaan op vragen om hulp toen de mediation moeizaam verliep en het niet nakomen van afspraken. De cliënt stelt dat de zorgaanbieder onvoldoende deskundig, onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende bekwaam is.

De cliënt heeft zijn klachten voorgelegd aan de Klachtencommissie van de NVP (de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie) en NVGzP (Nederlandse Vereniging voor Gezondheidspsychologie) die op 7 januari 2021 uitspraak heeft gedaan. In die uitspraak is de cliënt gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Omdat de cliënt van mening is dat de uitspraak onvoldoende recht doet aan zijn klachten legt hij zijn geschil voor aan de commissie.

De cliënt verlangt de kosten van de totaal mislukte therapie van € 779,03 terug van de zorgaanbieder. Daarbij verlangt de cliënt een bedrag van € 1.000,– als geringe tegemoetkoming voor de verstrekkende gevolgen die het handelen van de zorgaanbieder voor de cliënt heeft gehad.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De klacht en het geschil vinden hun oorsprong in gesprekken die de zorgaanbieder in september en oktober 2018, inmiddels vier jaar geleden, met de cliënt en zijn toenmalige echtgenote heeft gevoerd. De klacht van de cliënt heeft zowel betrekking op de counseling die hij tezamen met zijn ex-echtgenote bij de zorgaanbieder heeft gehad als de periode na afloop van de counseling.

De zorgaanbieder heeft de indruk dat de cliënt bij voortduring zijn gelijk, excuses en financiële compensatie wil krijgen. De oorsprong daarvan ligt naar de mening van de zorgaanbieder niet bij haar tussenkomst, maar komt voort uit de door de cliënt als krenkend ervaren afwijzing door de beslissing van zijn ex-echtgenote om niet met het huwelijk verder te willen. Dit kan de zorgaanbieder als counselor niet worden verweten. Bovendien rustte op de zorgaanbieder als counselor geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting; aan die verplichting heeft de zorgaanbieder ruimschoots voldaan.

De aanvankelijke hulpvraag van het echtpaar was relatietherapie. Na het intakegesprek werd de hulpvraag op verzoek van de echtgenote en met instemming van de cliënt gewijzigd in counseling omdat de echtgenote aangaf definitief niet verder te willen met het huwelijk.

Voor de zorgaanbieder was er vanaf dat moment geen rol meer weggelegd als relatietherapeut maar als gespreksleider. Het werd daarbij duidelijk dat de cliënt veel moeite had met het accepteren van de scheiding. De gesprekken waren gericht op ontvlechting en er werd toegewerkt naar mediation. Het betrof een voor alle betrokkenen helder en afgebakend traject.

Tijdens de gesprekken heeft de cliënt geen blijk gegeven van onbegrip of onduidelijkheid zodat de zorgaanbieder daar niet op heeft kunnen reageren.

Er waren geen aanwijzingen of redenen voor de zorgaanbieder om aan te nemen dat de cliënt niet goed begreep wat de counseling inhield of vaktermen niet goed zou hebben begrepen. De cliënt is psychomotorisch therapeut en heeft een hoog opleidingsniveau.

De zorgaanbieder betreurt het dat de cliënt zich door haar taalgebruik ‘gediskwalificeerd’ heeft gevoeld. Dit is uiteraard nimmer haar bedoeling geweest. Er lijkt sprake te zijn van een ongelukkige persoonlijke interpretatie door de cliënt.

Het afrondende gesprek vond plaats op 17 oktober 2018. Pas ruim een half jaar later, op 30 mei 2019, ontving de zorgaanbieder een mail van de cliënt waarin hij zijn onvrede uitte. De zorgaanbieder heeft hierop zeer helder gereageerd waarna de cliënt nog enkele mails heeft gestuurd. In die mails gaf de cliënt aan geluidsopnames van de vertrouwelijke counselingsgesprekken met zijn echtgenote te hebben bewaard en die met derden te zullen delen. De zorgaanbieder werd geïntimideerd met de dreiging dat de cliënt één en ander op internet zou publiceren. De zorgaanbieder voelde om die reden niet voor een gesprek met de cliënt waar hij om vroeg.

Op 22 juni 2020 heeft desondanks een bemiddelingsgesprek tussen partijen plaatsgevonden onder begeleiding van de klachtenfunctionaris van de NVP. Op 29 september 2020 heeft de cliënt alsnog een klacht ingediend bij de Klachtencommissie. In haar uitspraak van 7 januari 2021 heeft de Klachtencommissie de klachten van de cliënt ongegrond verklaard met uitzondering van de klacht met betrekking tot het op schrift stellen van een behandelplan. De Klachtencommissie heeft geoordeeld dat de zorgaanbieder wat dit betreft zorgvuldiger had kunnen handelen. De zorgaanbieder heeft echter gehandeld conform de Beroepscode NVP. In die code is opgenomen dat indien de cliënt daarom verzoekt de psychotherapeut schriftelijk vast moet leggen voor welke verrichtingen in het kader van de behandelingsovereenkomst de cliënt toestemming heeft gegeven. Van enig verzoek van de cliënt is geen sprake geweest en dit is door hem ook niet gesteld. De zorgaanbieder is daarmee binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening gebleven.

De zorgaanbieder herkent het beeld van een disbalans in gesprekstijd. De cliënt was gedurende de bijeenkomsten meer aan het woord dan zijn partner. Dit was vanuit professioneel oogpunt ingegeven omdat de cliënt meer moeite had met de scheiding en hij als degene die verlaten was ook meer tijd nodig had en verdiende tijdens de bijeenkomsten.

De zorgaanbieder heeft zich zowel ten opzichte van de echtgenote als de cliënt neutraal, deskundig en bekwaam opgesteld en uitgelaten. De zorgaanbieder stelt zich dan ook op het standpunt dat de klachten van de cliënt ongegrond zijn.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De klacht van de cliënt ziet op het gesprekstraject dat de cliënt en zijn inmiddels ex-echtgenote in september en oktober 2018, derhalve inmiddels vier jaar geleden, hebben gevolgd bij de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is psychotherapeute. De cliënt verwijt de zorgaanbieder onvoldoende zorgvuldigheid, deskundigheid en bekwaamheid.

Tussen partijen is in de afgelopen jaren veel geschreven over de door klager geformuleerde klachtonderdelen en op 22 juni 2020 heeft een bemiddelingsgesprek tussen partijen plaatsgevonden. De cliënt heeft zijn klachten voorgelegd aan de Klachtencommissie van de NVP en NVGzP die op 7 januari 2021 uitspraak heeft gedaan.

In die uitspraak zijn de klachten van de cliënt ongegrond verklaard met uitzondering van het klachtonderdeel dat de zorgaanbieder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door geen behandelplan op te stellen. De cliënt is het niet eens met de uitspraak van de Klachtencommissie en verlangt een oordeel van de Geschillencommissie.

Ter zitting heeft de cliënt verzocht geluidsfragmenten van de met de zorgaanbieder gevoerde therapiegesprekken te mogen laten horen. De voorzitter staat dit niet toe en wijst de cliënt op zijn belofte in de Klachtenprocedure om opnames, noch de transcriptie hiervan met iemand te zullen delen of openbaar te zullen maken, welke belofte in de uitspraak van 7 januari 2021 is opgenomen.

De commissie stel vast dat tussen partijen vier gesprekken hebben plaatsgevonden. Bij aanvang van het tweede gesprek bleek de partner van de cliënt een definitief einde van het huwelijk te wensen waardoor een relatietherapie, waarmee een mogelijk herstel van de relatie wordt beoogd, niet meer mogelijk was. Afgesproken werd dat het tweede, derde en afrondende vierde gesprek gericht zou zijn op counseling en het beter begrijpen van de scheidingsvraag voor met name de cliënt, zo begrijpt de commissie. Het vierde en laatste gesprek vond plaats op 17 oktober 2018.

De cliënt heeft niet weersproken dat hij de zorgaanbieder pas op 30 mei 2019 heeft laten weten dat hij ontevreden was over de wijze waarop de zorgaanbieder de gesprekken tussen hem en zijn ex-echtgenote heeft geleid. De zorgaanbieder is door de cliënt dan ook niet in de gelegenheid gesteld om eventuele onduidelijkheden weg te nemen of vragen te beantwoorden. De cliënt verwijt de zorgaanbieder achteraf het gebruik van vaktermen als “counseling”, “ontvlechten” en “verbinden” die voor hem niet duidelijk zouden zijn geweest. De commissie is van oordeel dat deze termen van gangbare aard zijn en ook buiten het psychotherapeutisch vakgebied worden gebruikt. Nu de cliënt de zorgaanbieder niet heeft gevraagd om een uitleg van deze termen mocht de zorgaanbieder erop vertrouwen dat de cliënt, psychomotorisch therapeut en van hoog opleidingsniveau, begreep wat met deze woorden en de strekking daarvan bedoeld werd.

Datzelfde geldt voor de aard van het gesprekstraject dat de cliënt en zijn echtgenote bij de zorgaanbieder hebben gevolgd. Aangezien de cliënt niet om een nadere toelichting of vastlegging heeft gevraagd mocht de zorgaanbieder erop vertrouwen dat het voor de cliënt duidelijk was dat de aanvankelijke relatietherapie zou worden vervolgd als – kort – counselingstraject waarvoor geen schriftelijk behandelplan behoefde te worden opgesteld. Van een behandeling was immers geen sprake. Anders dan de Klachtencommissie verklaart de commissie het klachtonderdeel dat verweerster wat dit betreft onzorgvuldig zou hebben gehandeld dan ook ongegrond.

Van een onheuse bejegening van de cliënt door de zorgaanbieder is de commissie niet gebleken. De door de cliënt aangehaalde voorbeelden van door de zorgaanbieder gebezigde woorden en zinnen zijn naar objectieve maatstaven niet te kwalificeren als onheus. Dat de cliënt zich door de zorgaanbieder desondanks persoonlijk ‘gediskwalificeerd’ heeft gevoeld kan de zorgaanbieder niet worden verweten. Evenmin kan de zorgaanbieder worden verweten dat het mediationtraject dat de cliënt in het kader van de echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote heeft doorlopen voor de cliënt moeizaam is verlopen. De zorgaanbieder had immers geen enkele bemoeienis met of invloed op dat traject dat, zoals de cliënt ter zitting heeft toegelicht, pas geruime tijd na de gesprekken bij de zorgaanbieder is gestart.

De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder zich heeft gedragen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend psychotherapeut in vergelijkbare omstandigheden verwacht mag worden. Het geven van meer gesprekstijd aan de cliënt dan aan zijn echtgenote getuigt van een zorgvuldige handelwijze nu de cliënt, zoals hij zelf heeft aangegeven, zeer veel moeite had met de scheidingswens van zijn echtgenote. Dat de woordkeus, de stijl en de werkwijze van de zorgaanbieder achteraf gezien wellicht anders zijn dan de cliënt zou hebben gewenst kan aan de zorgaanbieder niet worden tegengeworpen nu de cliënt op het moment waarop dit speelde hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt waardoor de zorgaanbieder tijdens de gesprekken hier geen verandering in heeft kunnen aanbrengen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht van de cliënt in alle onderdelen ongegrond;

wijst af het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 18 oktober 2022.