Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Kwaliteit / Zorgvuldigheid
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
8059/21530
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klaagster klaagt over de zorg die is verleend aan haar inmiddels overleden broer. Het betreft de zorgverlening in het verpleegtehuis en daarnaast de zorgverlening in de GGZ-instelling. De commissie wijst er op dat het verpleegtehuis niet verantwoordelijk kan zijn voor het handelen in de GGZ-instelling. De commissie behandeld daarom alleen de klacht tegen het verpleegtehuis. De zorgaanbieder (verpleegtehuis) dient de zorg te leveren die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden ook zou leveren. Het is niet gebleken dat de zorgaanbieder onjuiste zorg en medicatie heeft gegeven. Ook geeft het uitgevoerde onderzoek geen redenen om onzorgvuldig handelen aan te nemen. De klacht van de klaagster wordt ongegrond verklaard.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen:
[Naam klaagster], nabestaande van de heer [naam cliënt, wonende te [woonplaats]
en
De Zorgcirkel, gevestigd te Purmerend (hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie verwijst voor het verloop van de procedure naar haar ontvankelijkheidsverklaring d.d. 20 mei 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij deze beslissing heeft de commissie klaagster ontvankelijk verklaard in haar klacht.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Bij brief van 15 juni 2020 heeft het bureau van de commissie aan beide partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe ook de bevoegdheid conform haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de mogelijkheid gesteld, heeft geen van de partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen op 21 augustus 2020 geïnformeerd over de datum waarop de commissie zal beslissen over het geschil.
De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de zorgverlening door de zorgaanbieder.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van de klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door de klaagster overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de klaagster op het volgende neer.
Op 26 maart 2019 werd haar broer (verder cliënt) in het verpleegtehuis [naam verpleegtehuis] te Purmerend opgenomen. Daar heeft hij verkeerde medicijnen gekregen waardoor hij volgens zijn echtgenote helemaal uit zijn dak is gegaan. Hij zou met messen hebben gedreigd, later werd gesteld dat hij met lepels en vorken zou hebben gedreigd. Op 2 april 2019 werd cliënt vanuit het verpleeghuis overgebracht naar een GGZ instelling in Castricum. Cliënt, 82 jaar oud, werd in een isoleercel gestopt en sliep op een matras op de grond. Hij werd daar plat gespoten. Klaagsters jongste broer en klaagster mochten niet bellen en cliënt niet bezoeken. Er zou na drie weken een rechter, advocaat en een arts komen. Zo ver is het niet gekomen want voor die tijd is cliënt overleden. Op maandag 15 april werden klaagsters broer en klaagster gebeld, dat zij afscheid konden nemen van cliënt. Volgens haar schoonzus had cliënt vocht achter zijn longen en bij zijn hart. Klaagster vertrouwt dit niet. In al die jaren na zijn operatie is cliënt twee maal bij de cardioloog geweest, veel medicijnen had hij ook niet. Er zijn ook geen medische onderzoeken gedaan. Zij verdenkt haar schoonzus ervan passieve euthanasie te hebben gepleegd.
In een reactie op het verweer van de zorgaanbieder heeft klaagster aangegeven dat het verpleegtehuis haar best gedaan heeft voor cliënt. Haar klacht richt zich op de instelling in Castricum, die passieve euthanasie heeft toegepast waardoor cliënt na 17 dagen is overleden.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.
Naar aanleiding van de klacht heeft de zorgaanbieder een onderzoek laten uitvoeren door een medewerker van de afdeling kwaliteit en veiligheid, ondersteund door een extern deskundige (arts). Beiden zijn niet betrokken geweest bij de directe zorgverlening. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:
Cliënt is op 26 maart 2019 opgenomen in [naam verpleegtehuis]. Zijn echtgenote had de huisarts gebeld omdat hij agressief was en zij niet meer wist wat ze met hem aan moest. Hij was al de hele week onrustig. De huisarts besloot hem aan te bieden voor een crisisopname. Cliënt was bekend met vasculaire dementie. Hij ging 4 dagen per week naar de dagopvang, maar werd de laatste week geweigerd omdat hij zo agressief was. Hij was ook bekend met hartklachten, waarvoor hij medicatie nam. Op de afdeling was cliënt afwisselend rustig en onrustig tot agressief. Met intensieve begeleiding en medicijnen heeft men geprobeerd zijn gedrag te beïnvloeden. Verzorgenden en arts hadden frequent overleg over de zorg, de aanpak en de medicatie. Door herhaalde ontsporingen (agressie geuit in schreeuwen, schelden, schoppen, gooien met meubilair), wantrouwen (waardoor ruzie met zijn echtgenote) en slapeloosheid, lukte het niet cliënt in een stabiele situatie te krijgen. De afdeling kon de situatie niet aan, noch de intensieve bijna een-op-een begeleiding. Toen cliënt zijn medecliënten en de zorgmedewerkers met messen bedreigde, werd besloten om de GGZ mee te laten kijken. Op 3 april werd cliënt overgeplaatst naar [andere locatie], onderdeel van Parnassia. Daar is hij op 19 april 2019 overleden. De eerste dagen van de opname is de vrouw van cliënt na overleg met de zorg niet op bezoek geweest. Om zijn rust te bewaren en de rust op de afdeling te behouden, werd regelmatig overleg gevoerd over de wenselijkheid van bezoek. Meestal vond cliënt het prettig als zijn vrouw, dochters en kleindochter op bezoek kwamen. Een enkele keer werd hij boos en reageerde agressief naar zijn vrouw. Klaagster is niet betrokken geweest bij de zorg voor cliënt op locatie [naam verpleegtehuis].
Onrust en agressiviteit komen voor in alle stadia van dementie. De cliënt raakt de greep op zijn bestaan kwijt en uit dat in ongecontroleerd gedrag, wat hij zelf ook niet begrijpt en waar hij achteraf spijt van heeft. De 8 dagen die cliënt in zorg is geweest zijn als crisissituatie te beschouwen. Het is ondanks alle inspanningen, zoals bijstelling van medicatie en intensieve begeleiding, zelfs inzet van extra personeel, niet gelukt een voor cliënt stabiele situatie te creëren. Hij werd steeds weer onrustig en agressief en was op de afdeling niet te handhaven. Hoewel de eerste 2 dagen de Baxter medicatie niet beschikbaar was, heeft hij steeds tijdig passende medicijnen gekregen. Door de korte periode is het niet gelukt de juiste instelling van de dosering te bereiken. Uit de rapportage blijkt dat de medewerkers alles hebben geprobeerd om de juiste begeleiding te geven. Er is frequent overleg geweest met de arts en met de familie, om de crisis het hoofd te bieden.
De klacht van klaagster gaat over het toedienen van verkeerde geneesmiddelen. De onderzoekers hebben dat niet kunnen bevestigen. De medicatie die niet aanwezig was is gehaald bij een andere afdeling, of vervangen door een ander passend medicament in overleg met de arts. De onderzoekers zijn van mening dat de juiste zorg aan de cliënt is geleverd. Er zijn geen tekortkomingen geconstateerd.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De klacht van klaagster ziet enerzijds op de zorgverlening in de periode 26 april – 3 april 2019 in het verpleegtehuis van de zorgaanbieder en anderzijds op de zorgverlening in de GGZ-instelling van Parnassia vanaf 3 april 2019 tot aan het overlijden van cliënt op 19 april 2019.
De commissie laat het tweede deel van de klacht die betrekking heeft op de zorgverlening in de GGZ instelling buiten beschouwing daar de zorgaanbieder tegen wie de klacht van klaagster zich richt, niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de zorgverlening in de GGZ-instelling. Dit betekent dat de commissie uitsluitend dient te oordelen of de zorgaanbieder in de periode 26 april – 3 april 2019 heeft gehandeld volgens professionele standaard.
Naar het oordeel van de commissie is niet komen vast te staan dat de zorgaanbieder niet zou hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.
Klaagster heeft gesteld dat cliënt onjuiste zorg en medicatie heeft gekregen. Volgens klaagster had cliënt geen hartklachten meer en slikte hij ook weinig medicijnen.
Uit het onderzoek dat in opdracht van de zorgaanbieder door een medewerker van de afdeling kwaliteit en veiligheid, ondersteund door een extern deskundige (arts), is uitgevoerd, is niet gebleken dat er sprake is geweest van een onzorgvuldige zorgverlening. De zorgaanbieder heeft voldoende onderbouwd dat er sprake was van een crisissituatie. Cliënt was erg verward en agressief waardoor hij in het verpleegtehuis niet de juiste zorg kon krijgen. Ook is naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan dat aan cliënt in deze periode geen dan wel onjuiste medicatie is verstrekt.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist op 6 oktober 2020 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer mr. P.C. de Klerk en mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris.