Commissie: Kinderopvang
Categorie: Opzegging overeenkomst
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
172269/181230
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de medewerkersbezetting tijdens de opvang van kinderen door de ondernemer.
De consument heeft meermaals op de groep alleen een stagiaire aangetroffen en vond dat ze haar kind daar niet kon achterlaten. De consument had het gevoel dat er geen controle over de situatie was; de veiligheid van de kinderen die opgevangen worden is het in geding. Daarom heeft ze de plaatsingsovereenkomst beëindigd en wil de factuur voor de laatste maand, de opzegtermijn, niet betalen.
De ondernemer heeft aangevoerd dat de stagiaire maximaal 30 minuten alleen op de groep heeft gestaan. Bovendien ging het hier om een pedagogisch medewerker in opleiding die slechts in afwachting was van haar diploma. Ze werd daarom formatief ingezet in het kader van de tijdelijke maatregel van de overheid tegen werkdruk en personeelstekort. De ondernemer heeft vanwege deze klacht de werkroosters zodanig aangepast dat het kind van consument niet meer bij betreffende medewerker achter hoeft te laten.
De commissie kan niet vaststellen in hoeverre bij de ondernemer structureel alleen een stagiaire op de groep heeft gestaan. De consument heeft deze stelling niet aannemelijk kunnen maken. De consument heeft het recht de plaatsingsovereenkomst op te zeggen, maar de opzegtermijn van een maand dient in acht te worden genomen en dus te worden betaald. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan de opzegtermijn achterwege blijven. Dat de consument haar kind niet meer naar de opvang heeft gebracht, betekent niet dat zij ook niet hoeft te betalen, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet verantwoord was om haar kind naar de opvang te brengen. Bovendien heeft de ondernemer onnodig kosten gemaakt nu door de ondernemer rekening is gehouden met de komst van het kind. De commissie is van oordeel dat het niet in acht nemen van de opzegtermijn door de gang van zaken geenszins wordt gerechtvaardigde n oordeelt de klacht ongegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de medewerkersbezetting tijdens de opvang van kinderen door de ondernemer.
Standpunt van consument
Voor het standpunt van consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Het kind van de consument wordt vier dagen per week opgevangen door de ondernemer. Op 5 april 2022 bracht de consument het kind naar de opvang en trof daar slechts een stagiaire aan op de groep. Dit was de druppel voor de consument.
De consument heeft op 8 februari 2022 al aangegeven dat ze op de groep alleen een stagiaire aantrof en dat ze het kind niet kon achterlaten. De consument had het gevoel dat er geen controle over de situatie was. De veiligheid van de kinderen die opgevangen worden is het in geding, zo stelt de consument. Ook de stagiaire moet in bescherming worden genomen; zij dient niet alleen op de groep te staan omdat zij dan te veel verantwoordelijkheid heeft.
De consument voert verder aan dat de ondernemer niet communiceert met de ouders van de kinderen indien er problemen in het rooster van de medewerkers zijn. De consument heeft haar kind na 8 april 2022 niet meer naar de kinderopvang gebracht.
De consument is van oordeel dat de ondernemer de opvang op onverantwoorde wijze houdt. De consument heeft op 8 april 2022 de ondernemer medegedeeld de plaatsingsovereenkomst te willen beëindigen.
De consument is van oordeel dat de factuur van april 2022 niet hoeft te worden betaald en verzoekt de commissie daarover een oordeel te vellen.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer heeft aangevoerd dat op 5 april 2022 maximaal 30 minuten een stagiaire alleen op de groep heeft gestaan. De stagiaire betrof bovendien een pedagogisch medewerker in opleiding die slechts in afwachting was van haar diploma. Zij is formatief ingezet in het kader van de tijdelijke maatregel van de overheid tegen werkdruk en personeelstekort in de kinderopvang. Desbetreffende stagiaire is sinds januari 2021 werkzaam bij de ondernemer en is bekend bij alle ouders en kinderen.
De ondernemer heeft naar aanleiding van de klacht van de consument de werkroosters zodanig aangepast dat de consument haar kind niet meer bij betreffende medewerker achter hoeft te laten.
De ondernemer voert verder aan dat de consument is uitgenodigd voor een oudergesprek op 8 april 2022 over de ontwikkeling van het kind. Tijdens dit gesprek, waar de consument telefonisch aan deel heeft genomen, heeft de consument medegedeeld dat ze een andere kinderopvang heeft gevonden voor haar kind en de plaatsingsovereenkomst per 1 mei te willen opzeggen. Er is afgesproken dat een maand opzegtermijn wordt aangehouden en dat per 8 mei 2022 geen betaling meer verschuldigd is.
De ondernemer is van oordeel dat het de keuze van de consument is het kind een viertal dagen in april 2022 niet te brengen en dat die keuze de verplichting tot volledige betaling van de factuur van april 2022 onverlet laat. De consument had het kind voor die vier dagen aangemeld en in de BKR-ratio is rekening gehouden met de komst van het kind naar de kinderopvang. Uiteindelijk is het kind die dagen niet gekomen en heeft de ondernemer onnodig kosten gemaakt.
De ondernemer heeft tot slot aangevoerd dat tijdens het bezoek van de GGD op 24 mei 2022, naar aanleiding van de klacht van de consument, geen overtreding is geconstateerd.
De ondernemer verzoekt de klacht ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De consument heeft gesteld dat er structureel alleen een stagiaire wordt ingezet op de groep. De ondernemer heeft dit betwist en gesteld dat dit voor maximaal 30 minuten is geweest. De commissie kan niet vaststellen in hoeverre bij de ondernemer op structurele basis slechts een stagiaire op de groep heeft gestaan. Die stelling van de consument is in zoverre niet gebleken.
De commissie is verder van oordeel dat – nu de primaire stelling van de consument niet aannemelijk is gemaakt – de vraag of de ondernemer op onverantwoorde wijze de kinderopvang houdt niet aan de orde is.
De commissie is van oordeel dat de consument in redelijkheid niet tot het niet betalen van de factuur van april heeft kunnen overgaan. De consument heeft het recht de plaatsingsovereenkomst op te zeggen, maar de opzegtermijn van een maand dient in acht te worden genomen. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan de opzegtermijn achterwege blijven.
De consument heeft weliswaar het kind niet meer naar de kinderopvang gebracht omdat zij dat niet verantwoord achtte, maar de consument heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake was. De ondernemer heeft zelfs aangegeven maatregelen te treffen om de consument tegemoet te komen. Dat het kind niet naar de kinderopvang is gegaan op een viertal dagen in april is de keuze geweest van de consument. Bovendien heeft de ondernemer onnodig kosten gemaakt nu door de ondernemer rekening is gehouden met de komst van het kind op een viertal dagen in april. De commissie is derhalve van oordeel dat het niet in acht nemen van de opzegtermijn door de gang van zaken geenszins wordt gerechtvaardigd.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht ongegrond;
- wijst het door de consument verzochte af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit dhr. mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. J.W. Rutjens MPA, mevrouw E.C. Rosemünd, leden, in aanwezigheid van de heer mr. N. van Gelder, (plaatsvervangend) secretaris, op 20 oktober 2022.