Geen vergoeding van de kosten omdat het bedrijf bij het onderzoek naar de oorzaak van de storing in het relatief complexe airco-systeem niet tekort is geschoten.

De Geschillencommissie




Commissie: Koude, Klimaat en Grootkeuken    Categorie: Kosten    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 116008

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een in januari 2017 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst van opdracht. Het bedrijf heeft zich daarbij verplicht tot het doen van onderzoek naar de oorzaak van een storing/lekkage in het aircosysteem. Daarvoor is de ondernemer bij factuur van 27 januari 2017 het bedrag van € 905,60 exclusief BTW in rekening gebracht, welk bedrag ook is betaald.

De ondernemer heeft op 25 oktober 2017 de klacht voorgelegd aan het bedrijf.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Eind 2016 was er een probleem met de airco waarbij er een lekkage zou moeten zijn (het systeem liep leeg). Na twee dagen intensief het systeem getest en onderzocht te hebben, kwam het bedrijf tot de conclusie dat er een lekkage was die zich in een leidingbuis onder de grond bevond. Vervolgens werd door het bedrijf een offerte aangeboden voor reparatie. De offerte bedroeg € 12.700,– en betrof het vervangen van leidingwerk alsmede graaf- en straatwerk. De andere offerte betrof het verplaatsen van de airco-units op het dak van het ene gebouw naar het andere. Deze offerte bedroeg € 6000,– . Vervolgens heeft de ondernemer een second opinion aangevraagd en die derde kwam met een offerte waarbij ook leidingwerk werd vervangen, echter voor slechts € 4.000,–. Het bedrijf heeft voor de uitvoering van de herstelwerkzaamheden dan ook gekozen voor die derde.

Voor de tweedaagse analyse van het bedrijf is € 905,60 in rekening gebracht. Nadat de leidingbuis door die derde was vervangen op 13 april 2017, bleek de installatie op 1 mei 2017 niet juist te functioneren, waarop toen de storing is gemeld bij die derde. De lekkage betrof een leiding in het gebouw aan het plafond. De leidingbuis die zich onder de grond bevond, bleek in het geheel niet lek te zijn geweest. Het bedrijf is niet bereid gebleken om de onderzoekskosten terug te betalen. Achteraf zijn dus werkzaamheden opgedragen die overbodig waren. De reden waarom voor dat onderzoek naar de storing voor dit bedrijf is gekozen, is dat zij het systeem bij de bouw in 2005 heeft aangelegd.

Deze klacht komt er dus op neer dat het bedrijf na een meerdaags onderzoek een lekkage heeft geconstateerd, die er bij nameting niet blijkt te zijn. Daarvoor is de ondernemer een bedrag van € 905,60 exclusief btw in rekening gebracht. Bovendien heeft de ondernemer, uitgaande van de juistheid van dat onderzoek, voor een bedrag van € 3.980,- exclusief btw werkzaamheden laten verrichten door een derde in vervolg op de resultaten van de expertise van het bedrijf. De klacht betreft dus de weigering van het bedrijf om dat bedrag van
€ 905,60 terug te betalen. Het bedrijf is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de opdracht tot adequaat onderzoek naar de lekkage in het airconditioning systeem, welk onderzoek op zorgvuldige wijze moest worden uitgevoerd. Die overeenkomst van opdracht is buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 23 maart 2018. Om die reden wordt terugbetaling van dat bedrag gevorderd onder aftrek van een redelijke vergoeding voor onderzoekskosten die de ondernemer sowieso had moeten maken, te weten € 200,–. Tevens worden de kosten van de ingeschakelde derde gevorderd ten bedrage van € 3.980,–, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 566,–. Aldus heeft de ondernemer een vordering op het bedrijf van in totaal € 5.251,60.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Ik blijf bij hetgeen ik eerder heb aangevoerd. Ik vind niet dat de ondernemer te laat heeft geklaagd bij het bedrijf. Medio mei 2017 bleek dat sprake was van een onjuiste diagnose door het bedrijf. Daar is toen eerst de zomer op gevolgd, waarbij de ondernemer andere dingen aan zijn hoofd had. Vervolgens is op 25 oktober 2017 deze klacht bij het bedrijf neergelegd. Sprake was van een “langzame lekkage”.

De ondernemer verlangt toewijzing van de gestelde vordering op het bedrijf ten bedrage van € 5.251,60.

Standpunt van het bedrijf

Het standpunt van het bedrijf luidt in hoofdzaak als volgt.

Het bedrijf is het standpunt toegedaan dat zij niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de door haar gerealiseerde taxatie van het probleem van het aircosysteem bij de ondernemer in begin 2017. Uit de proef die op zorgvuldige wijze is uitgevoerd, is gebleken dat hoewel op de zuigleiding druk blijf staan, de druk van de vloeistofleiding terugliep. Dit leidde tot de conclusie dat deze ondergrondse leiding vervangen moest worden. Uit de brief van de derde lijkt evenwel te moeten worden vastgesteld dat de proef een onjuist meetresultaat heeft opgeleverd, daar waar de buis (toch) geen lek vertoonde. Het bedrijf wilde graag zelf constateren dat de buis volledig intact was en geen lekkage vertoonde, in welk geval het bedrijf dan bereid was geweest om de voor deze proef in rekening gebrachte kosten te herzien en in het verlengde daarvan een bedrag van € 705,– exclusief btw terug te betalen. Daartoe is het bedrijf niet in de gelegenheid gesteld.

De ondernemer heeft te lang gewacht om het bedrijf aansprakelijk te stellen voor de genoemde tekortkoming. Immers is kennelijk op of omstreeks 10 mei 2017 vastgesteld dat de vervangende ondergrondse leiding geen lek vertoonde. Daarmee is het bedrijf pas bij brief van 25 oktober 2017 geconfronteerd. Dit wordt als verweer gevoerd en de commissie dient de ondernemer om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.

Het bedrijf blijft van mening op deugdelijke en zorgvuldige wijze een inventarisatie te hebben gemaakt van de oorzaak van het probleem in het aircosysteem van klager. Het bedrijf is bereid de daarmee gepaard gaande rekening goeddeels te herzien mits zelf geconstateerd kan worden dat de leiding volledig intact was. Dat laatste is kennelijk nu niet meer mogelijk. Daar komt bij dat de ondernemer de opdracht aan een derde heeft gegund en het in die situatie bovendien op de weg lag van die derde om zelf te controleren of de door het bedrijf gestelde diagnose juist was. Dat had op eenvoudige wijze kunnen gebeuren. Dat die derde dat niet meteen volledig heeft gedaan is niet toe te rekenen aan de het bedrijf.

Ter zitting heeft het bedrijf verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Ook ik blijf bij wat door mij is aangevoerd. Het bedrijf is op verzoek van de ondernemer ingeschakeld om een storing van het airco-systeem te verhelpen. Op de 1e dag heeft de monteur met behulp van een “gaspieper” geconstateerd dat er koudemiddel lekte bij de deuren van de hal, nabij de grond. De 2e dag zijn de leidingen afgeperst met als resultaat dat een lekkage in de grond werd geconstateerd. Er is toen deugdelijk onderzoek gedaan, waarbij er geen twijfel was op basis van de verkregen meetresultaten. Als wordt aangevoerd dat er elders (ook) lekkages bleken te zijn in membranen achter het plafond, is mijn antwoord dat die niet door mijn monteurs zijn opgemerkt. Het systeem moest toch al gerepareerd worden vanwege de door hen geconstateerde lekkage.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Tussen partijen staat voor zover in dit geschil van belang het volgende genoegzaam vast:

– op 10 januari 2017 heeft een monteur van het bedrijf met behulp van een lekdetectieapparaat gezocht naar lekkage in het systeem. Dit apparaat begon toen te  piepen bij de doorvoer in het kantoorpand, waarbij de leidingen door de grond naar de werkplaats gaan;

– op 11 januari 2017 zijn door een andere monteur van het bedrijf afsluiters in de  leidingen gemonteerd, zodat de leidingen apart afgeperst konden worden. Daarbij is  geconstateerd dat de zuigleiding op druk bleef, maar dat de druk van de genoemde ondergrondse vloeistofleiding terugliep wegens een lekkage;

– door het bedrijf is op basis hiervan de conclusie getrokken dat die leiding in de  grond  vervangen moest worden, en dat is de ondernemer ook bericht. Voor deze  onderzoekswerkzaamheden heeft het bedrijf eind januari 2017 aan de ondernemer in rekening gebracht € 930,60 minus € 25,– voor huur mobiele airco = € 905,60 exclusief BTW. Dit nadat was gebleken dat de door het bedrijf uitgebrachte offerte voor herstel niet was geaccepteerd;

– Door de ondernemer is nadien niet het bedrijf maar een derde partij na acceptatie van een daartoe strekkende offerte opgedragen om de lekkage in het systeem te verhelpen, en wel (mede) door het vervangen van de vloeistofleiding in de grond van het kantoor naar de werkplaats. Die vloeistofleiding is naar schrijven van die derde  vervolgens in een mantelbuis onder het grind langs het kantoor aangelegd door die derde, zodat de bestaande ondergrondse vloeistofleiding kon worden gepasseerd;

– op 1 mei 2017 heeft de ondernemer bij die derde een storing gemeld, te weten dat de installatie niet koelt. Die derde – en dus niet het bedrijf – heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de oorzaak van die (nieuwe) storing. Daaruit bleek het expansieventiel in de binnenunit in het 2e kantoor aan de linkerkant op de 2e verdieping “geploft te zijn”. Ook bleek de druk van de installatie nog steeds te zakken. Na afpersing van de koelleidingen en binnenunits bleek die derde dat de 3e  binnenunit poreus was, en ook zakte in het laatste stuk van de zuigkoelleiding de druk. Zowel die binnenunit als het genoemde deel van de koelleiding en de koppelingen zijn toen vervangen door die derde. Dat is uitgevoerd in de periode van 10 tot 20 mei 2017. De druk bleek naar zeggen van die derde op 20 mei 2017 niet meer gezakt.

De ondernemer verwijt het bedrijf (achteraf) dat deze op 10 en 11 januari 2017 onvolledig onderzoek heeft gedaan, immers alle mogelijke lekkages in het systeem had moeten opsporen en duiden. Als dat goed was gedaan, waren ondernemer de extra kosten (van genoemde derde) bespaard gebleven, die hij thans – naast terugvordering van genoemd bedrag van € 905,60 op basis van ontbinding van de desbetreffende overeenkomst van opdracht – als schadevergoeding vordert van het bedrijf.

Door het bedrijf is allereerst als verweer aangevoerd dat de ondernemer deze klacht veel te laat onder de aandacht van het bedrijf heeft gebracht, namelijk eerst op 25 oktober 2017. Het bedrijf is daardoor bewijsrechtelijk ook in een nadelige positie geraakt.

De commissie is van oordeel dat dat verweer faalt. De klacht is weliswaar “gedurende de zomer blijven liggen” (gelijk namens de ondernemer ter zitting is verklaard), maar is desondanks niet zo laat ingediend dat de ondernemer daardoor diens recht om te klagen heeft verspeeld. Niet mag uit het oog worden verloren dat “het bestaan van de klacht” van de ondernemer eerst aan de orde was even na 20 mei 2017, nadat alle onvolkomenheden in deze installatie door die derde waren hersteld. De klacht is vervolgens 5 maanden later onder de aandacht van het bedrijf gebracht, hetgeen naar het oordeel van de commissie nog steeds mag worden toegestaan.

De inhoudelijke beoordeling van de klacht leidt tot het volgende resultaat.

De constatering door het bedrijf op 11 januari 2017 dat de bovengenoemde ondergrondse vloeistofleiding (grotendeels) wegens een geconstateerde lekkage moest worden vervangen, moet om meer redenen voor juist worden gehouden. Het op 10 januari 2017 ter plaatse van die vloeistofleiding c.q. ommanteling daarvan piepen van het lekdetectieapparaat wijst onmiskenbaar op een lekkage van koelvloeistof in die leiding; daar kan geen twijfel over bestaan. Bovendien heeft die derde die vloeistofleiding ook daadwerkelijk vervangen door het aanbrengen van een bypass, wat er op duidt dat hij – zelfstandig opnieuw een afweging makend – ook daartoe heeft beslist uit noodzaak en zekerheid. Voor risico van de ondernemer moet in dit verband blijven dat door hem het vervangen stuk vloeistofleiding niet ter beschikking is gesteld of ter beschikking heeft kunnen stellen, opdat het bedrijf op basis daarvan had kunnen beoordelen of door haar terecht is geconcludeerd tot het bestaan van een lekkage daarin. Het bedrijf en ook de commissie kunnen dat nu niet meer toetsen; door de ondernemer is ook niet gesteld dat die vervangen leiding voor onderzoeksdoeleinden gereed lag/bewaard is gebleven.

De commissie trekt hieruit de conclusie dat het bedrijf terecht en op goede grond heeft geadviseerd om tot vervanging of omzeiling van die ondergrondse vloeistofleiding over te gaan. Daarin kan dus geen wanprestatie van het bedrijf zijn gelegen op basis waarvan deze overeenkomst van opdracht zou kunnen worden ontbonden c.q. reeds rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden.

Het volgende hier aan de orde zijnde verwijt is dus dat het bedrijf niet meteen alle lekkages toen heeft ontdekt en in kaart gebracht. Ook dit deel van de klacht van de ondernemer kan naar het oordeel van de commissie niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat.

Het bedrijf heeft gekozen voor de aanpak om het onderzoek naar lekkage in de leidingen van dit systeem te beëindigen nadat een lekkage van voldoende gewicht (immers de pieper ging over) was opgespoord. Daarmee heeft het bedrijf in het voordeel van de ondernemer beoogd om geen extra kosten in rekening te brengen voor meer en ander onderzoek naar mogelijke andere lekkages in het systeem.

Een dergelijke aanpak is zeer te verdedigen in de situatie dat er op dat moment ook geen aanleiding was om de aanwezigheid van meer en andere lekkages te veronderstellen. Het is naar het oordeel van de commissie ook maar helemaal de vraag of de eerst in mei 2017 door die derde opgeloste lekkages reeds medio januari 2017 bestonden. Per slot van rekening heeft de installatie na de eerste reparatie door die derde kennelijk naar behoren gewerkt tot in mei 2017. Bovendien heeft te gelden dat in het geval na eerste reparatie en afpersen had mogen blijken dat er nog een andere lekkage in het systeem aanwezig was, die lekkage vervolgens snel en tegen minder kosten kon worden opgespoord, hetgeen in feite een vervolg zou zijn op de reparatieopdracht om de storing integraal te verhelpen. De door het bedrijf gekozen aanpak is gebruikelijk te noemen in situaties als deze, en is wegens de daarmee samenhangende – uiteindelijke – kostenbesparing zonder meer toelaatbaar te noemen.

Ook hier kan dus niet gezegd worden dat het bedrijf toerekenbaar is tekortgeschoten in de juiste nakoming van de haar gegeven opdracht om adequaat onderzoek te doen naar de oorzaak van de storing in het relatief gecompliceerde veel omvattende airco-systeem van de opdrachtgever.

De klacht van de ondernemer is daarom ongegrond en kan niet leiden tot ontbinding van die overeenkomst van opdracht en dus evenmin om die reden tot toewijzing van een schadevergoeding en van buitengerechtelijke incassokosten.

Uit niets blijkt dat het eerder door het bedrijf gedane coulance aanbod gestand wordt gedaan na afwijzing van de klacht, zodat dat aanbod niet alsnog door de commissie kan worden verheven tot verplichting van het bedrijf.

Ingevolge het reglement van de commissie worden slechts in bijzondere gevallen kosten vergoed, die verband houden met de behandeling van het geschil door de commissie. De commissie acht in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig om een vergoeding voor deze kosten toe te kennen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door de ondernemer verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Koude, Klimaat en Grootkeuken op 13 juni 2018.