Commissie: Notariaat Zakelijk
Categorie: Betaling
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
102847/132993
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De cliënt klaagt erover dat gemaakte afspraken niet zouden zijn nagekomen. Ook klaagt cliënt erover dat er geen urenspecificaties met de facturen meegestuurd werden. De notaris schrijft dat alle gemaakte afspraken op papier zijn samengevat en dat hij zich daaraan heeft gehouden. De klacht is ongegrond.
De uitspraak
Ondergetekenden:
de heer mr. N. Schaar te Bussum, de heer mr. M. de Waal te Huizen, de heer mr. F.J. Schop te Nijkerk, die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in het door eiseres ondertekende vragenformulier en de verplichte deelname van verweerder via de Verordening Klachten- en geschillenregeling, waarbij de bij de Koninklijke Notariële Broederschap (KNB) aangesloten notarissen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de commissie. De notaris is lid van de KNB. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Notariaat (hierna te noemen: het Reglement).
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 32 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de notaris hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende notaris.
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Standpunt van eiseres
Voor het standpunt van eiseres verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Verweerder heeft voor eiseres notariële en executoriale werkzaamheden verricht, waarvoor meerdere declaraties aan eiseres zijn verzonden. Terzake deze declaraties heeft op 13 april 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en het bestuur van eiseres, waarbij het volgende werd overeengekomen:
– een beloning van 2% incl. BTW zijnde € 11.800,– (2% van € 594.000,–) waarvan eerder een bedrag van € 7.260,– voldaan is zodat resteert € 4.620,–.
Met dit bedrag worden de kosten voldaan; verdere kosten waaronder omzetbelasting worden niet in rekening gebracht;
– de nog openstaande declaratie wordt gecrediteerd ad € 3.531,06; (is declaratie aug 2017 € 7.260,– + declaratie 14 jan € 8.151,06 – 2% van € 11.800,– = € 3.531.06);
– het in december 2020 betaalde bedrag voor notariële diensten ad € 1.968,67 wordt, hoewel zonder urenregistratie, geaccepteerd.
Op 15 april 2021 ontving eiseres vervolgens een declaratie en een creditfactuur, welke niet overeen kwamen met de hierboven vermelde afspraken. Hierop heeft de adviseur van eiseres gereageerd bij e-mail van 19 april 2021, waarin het afwijken van de gemaakte afspraken als onplezierig wordt geduid, nu eiseres ervan mocht uitgaan dat de zaak was geregeld. Onder voorbehoud van alle rechten heeft het bestuur het afgesproken, resterende bedrag van de testamentaire vergoeding (€ 4.620,–) aan de verweerder overgemaakt onder de aanname dat daarmee de zaak conform de afspraken is afgehandeld. In zijn e-mail van 23 april 2021 geeft de verweerder aan dat hij zich de gemaakte afspraken niet goed herinnert, hetgeen er toe heeft geleid dat eiseres het vertrouwen in de verweerder heeft verloren.
De klacht komt erop neer dat de verweerder de op 13 april 2021 gemaakte afspraken niet nakomt en in het hele proces van de afwikkeling van de nalatenschap nalaat de facturen voor notariële werkzaamheden met tijdschrijven te onderbouwen, hetgeen niet in overeenstemming is met art. 5 Administratieve verordening en art. 55 Wet op het notarisambt.
Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Door verweerder zijn voor eiseres werkzaamheden verricht, met name als executeur maar ook als notaris, waarbij verweerder in zijn brief d.d. 2 februari 2017 uitdrukkelijk heeft aangegeven dat overeenkomstig het testament het loon van de executeur 2% bedraagt van het zuiver saldo van de nalatenschap ter berekening van de erfbelasting en dat dit honorarium voor de desbetreffende door hem als executeur te verrichten werkzaamheden dient te worden vermeerderd met 21% omzetbelasting alsmede met de gemaakte onkosten. Voorts staat vermeld dat indien door verweerder werkzaamheden als notaris worden verricht, zijn tarief per uur bedraagt € 220,– en van een medewerker € 80,–, welk honorarium eveneens dient te worden vermeerderd met 21% omzetbelasting. De formulering inzake het executeursloon, te vermeerderen met 21% omzetbelasting en kosten, is door verweerder vanaf 2 februari 2017 consequent in zijn correspondentie vermeld. Verweerder begrijpt derhalve niet dat eiseres daar in een later stadium alsnog van wenst af te wijken. Eiseres heeft op 3 augustus 2017 de nalatenschap beneficiair aanvaard waarbij verweerder ervanuit mocht gaan dat eiseres ook akkoord was met het honorarium als vermeld in de brief van 2 februari 2017. Op 11 augustus 2017 is een termijndeclaratie verstuurd ten bedrage van € 6.000,– (€ 7.260,– inclusief BTW), welk bedrag zonder bezwaren is voldaan.
Op 13 april 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder, waarbij eiseres heeft aangegeven dat de declaratie voor de akte van 24 december 2021 akkoord was maar dat, om de zaak in onderling overleg af te handelen, het verzoek van eiseres zou zijn om de declaratie voor de notariële werkzaamheden ten bedrage van € 1.675,85 te laten vervallen. Aangezien bij brief van 23 februari 2021 ook deze declaratie reeds was verlaagd van € 1.996,50 naar € 1.675,85 en de declaratie voor de werkzaamheden als executeur door verweerder eveneens al was verlaagd van € 8.151,06 naar € 7.977,82 heeft verweerder tijdens de bespreking aangegeven dat hij in eerste instantie niet de intentie had van de ingediende reeds gemitigeerde declaraties af te wijken. Teneinde de behandeling van de nalatenschap echter in onderling overleg alsnog af te kunnen ronden heeft verweerder aan het einde van de bespreking aangegeven akkoord te zijn met het laten vervallen van de declaratie voor de notariële werkzaamheden ten bedrage van € 1.675,85 indien de declaratie voor de werkzaamheden als executeur ten bedrage van € 7.977,82 zou worden voldaan.
Dit is door verweerder dan ook op deze wijze samengevat aan het einde van de bespreking. Vervolgens heeft eiseres verweerder verzocht naast de creditfactuur voor de notariële werkzaamheden de declaratie voor de werkzaamheden als executeur zodanig aan te passen dat zou worden aangegeven dat de 2% is berekend over het bedrag van € 594.000,– zonder nadere omschrijving van de werkzaamheden die onder meer zijn gedaan.
Alhoewel verweerder niet zat te wachten op deze extra werkzaamheden heeft hij aangegeven aan dit verzoek te willen voldoen, mede aangezien bij de forfaitaire toepassing van de 2% niet persé een nadere omschrijving van de verrichte werkzaamheden nodig is. Indien overigens de afspraak zo specifiek en gedetailleerd zou zijn geweest als vermeld in de klacht zou verweerder dit ongetwijfeld nog tijdens de bespreking in een korte overeenkomst hebben vastgelegd. Over het daarbij inclusief zijn van de omzetbelasting én het laten vervallen van alle overige kosten is absoluut niet met verweerder gesproken, laat staan dat verweerder daarmee akkoord zou zijn gegaan. Verweerder verwijst hiervoor naar de brieven van 23 februari en 15 maart 2021 waarin hij heeft medegedeeld dat juist om discussie te voorkomen door verweerder (nagenoeg) géén notariële werkzaamheden in rekening zijn gebracht gedurende de periode dat als executeur werkzaamheden zijn verricht (globaal tot medio 2020). Dit is ook door verweerder naar voren gebracht tijdens de bespreking op kantoor op 13 april 2021 waarbij door eiseres terecht werd opgemerkt dat de declaratie voor de notariële werkzaamheden anders nog veel hoger zou zijn. Voorts merkt verweerder op dat eiseres eerst na zeven maanden beneficiair heeft aanvaard. Daarnaast is tijdens de bespreking op kantoor op 3 augustus 2017 inzake met name de ondertekening van de beneficiaire aanvaarding het verzoek gedaan te wachten met de akte tot er overeenstemming met de vruchtgebruikster zou zijn inzake afkoop. Aangezien e.e.a. lang duurde heeft verweerder meerdere malen gerappelleerd inzake de verkoop van de woning en de afspraken tussen partijen, laatstelijk per e-mail van 26 mei 2020, waarna door eiseres per e-mail van 23 juni 2020 het verzoek werd gedaan geen initiatieven te nemen met betrekking tot het vruchtgebruik. De uren inzake de akte van 24 december 2020 zijn wegens tijdgebrek cumulatief genoteerd en bedragen 8,5 uur notaris en 3,75 uur medewerker, tezamen € 2.170,– verminderd met 25% = € 542,– derhalve € 1.627,– excl. 21% omzetbelasting. In de brief aan eiseres van 23 april 2021 heeft verweerder uitdrukkelijk het verzoek gedaan de gemaakte afspraak alsnog na te komen en het resterende bedrag van de declaratie voor de werkzaamheden als executeur ten bedrage van € 3.357,82 te voldoen vóór 1 mei 2021. Dit is niet gebeurd zodat conform de brief van 23 april 2021 naast de gemelde creditfactuur de door verweerder verleende verlagingen zijn komen te vervallen en de oorspronkelijke bedragen van de declaraties, te weten € 8.151,06 en € 1.996,50 van toepassing zijn geworden en er derhalve thans nog dient te worden voldaan € 10.147,56 min het op 20 april 2021 betaalde bedrag van € 4.620,– oftewel een bedrag van € 5.527,56 (incl. BTW) te vermeerderen met wettelijke rente per 1 mei 2021.
Behandeling van het geschil
Op 30 maart 2022 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw mr. M. Gardenier fungerend als plaatsvervangend secretaris.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben hun standpunt ter zitting mondeling toegelicht. Eiseres werd vertegenwoordig door mevrouw [VERTEGENWOORDIGER 1] en de heer [VERTEGENWOORDIGER 2]
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de notaris hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende notaris.
Ter zake de bevoegdheid van de commissie is op 13 december 2021 door de commissie uitspraak gedaan, waarbij is aangegeven dat de commissie bevoegd is, aangezien het bedrag dat in geschil is € 5.527,56 (incl. BTW) bedraagt, zoals ook door verweerder in zijn verweer aangegeven.
De klacht van eiseres dat verweerder geen omzetbelasting in rekening mag brengen over zijn honorarium, te weten 2% van het zuiver saldo van de nalatenschap, zijnde € 11.880,– kan de commissie niet volgen en wijst zij af. Daarover zij het volgende opgemerkt.
Verweerder heeft in zijn eerste correspondentie met eiseres d.d. 2 februari 2017 duidelijkheid gegeven over zijn kosten. In deze brief staat vermeld: “Overeenkomstig het bepaalde in het testament onder G sub 3 bedraagt het loon van de executeur 2% van het zuiver saldo van de nalatenschap ter berekening van de erfbelasting. Dit honorarium voor de desbetreffende door mij als executeur te verrichten werkzaamheden dient te worden vermeerderd met 21% omzetbelasting”. Ook in latere correspondentie, onder meer in de e-mail van 23 juli 2020 en de brief van 23 februari 2021, is aangegeven dat 21% omzetbelasting zal worden berekend. Hierover kan naar het oordeel van de commissie derhalve geen misverstand of onduidelijkheid bestaan. Dat de notaris in het gesprek van 13 april 2021 zou hebben aangegeven dat de omzetbelasting niet in rekening zal worden gebracht, zoals door eiseres gesteld, is gelet op de betwisting door de notaris onvoldoende onderbouwd en ook anderszins niet komen vast te staan dan wel aannemelijk gemaakt. Gelet op het gegeven dat verweerder zelf de omzetbelasting dient af te dragen, lijkt het onwaarschijnlijk dat hij deze toezegging gedaan zou hebben. De commissie is gelet hierop van oordeel dat eiseres de omzetbelasting over het honorarium van € 11.880,– verschuldigd is.
Naast het geschil over berekening van de omzetbelasting klaagt eiseres dat verweerder de kosten voor de notariële werkzaamheden anders dan als executeur, te weten kosten notariële werkzaamheden in de nalatenschap en kosten concipiëren en passeren van aktes betreffende vruchtgebruik ad € 1.968,67 (incl. BTW), niet met tijdschrijven heeft onderbouwd. Eiseres stelt slechts loon voor werkzaamheden executeur (te weten € 11.880,–) verschuldigd te zijn. Met betaling van de termijndeclaratie ad € 7.260,– en de resterende betaling van de testamentaire vergoeding ad € 4.620,– in mei 2021 heeft eiseres haars inziens aan haar financiële verplichtingen voldaan. De commissie is van oordeel dat onweersproken vaststaat dat verweerder naast zijn werkzaamheden als executeur ook notariële werkzaamheden heeft verricht.
In eerdergenoemde brief aan eiseres d.d. 2 februari 2017 heeft verweerder opgemerkt dat indien door hem werkzaamheden als notaris worden verricht, deze werkzaamheden tegen het uurtarief van € 220,– ex BTW in rekening worden gebracht. Uit de stukken leidt de commissie af dat uitleg is gegeven welke werkzaamheden zijn verricht. Gelet op de gemiddelde tijdsbesteding voor degelijke werkzaamheden komt de declaratie de commissie zeker niet bovenmatig voor. Eiseres kan niet volstaan met de betaling van de executeurswerkzaamheden, nu duidelijk is dat eveneens werkzaamheden als notaris zijn verricht, welke werkzaamheden ook niet dan wel onvoldoende door eiseres worden weersproken. De daarvoor in rekening gebrachte kosten acht de commissie alleszins redelijk. Eiseres is derhalve gehouden ook die kosten te voldoen.
Verweerder heeft aan eiseres een voorwaardelijke creditering voorgesteld, inhoudende verlaging van de declaratie voor de werkzaamheden als executeur naar een bedrag van € 7.977,82 en de declaratie terzake notariële werkzaamheden te laten vervallen. Voorwaarde was dat de declaratie voor de werkzaamheden als executeur door eiseres zou worden voldaan. Nu betaling daarvan is uitgebleven en derhalve niet aan de voorwaarde voor de creditering is voldaan, is deze dan ook komen te vervallen, zodat thans de oorspronkelijke declaraties opeisbaar zijn.
De commissie komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat eiseres aan verweerder dient te voldoen de declaraties van € 8.151,06 en € 1.996,50 minus het op 20 april 2021 betaalde bedrag van
€ 4.620,–, zijnde een bedrag van € 5.527,56 (incl. BTW).
De commissie zal voorts eiseres als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 393,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Eiseres heeft de arbitragekosten reeds voldaan, zodat de commissie daarover niet meer behoeft te beslissen.
Beslissing
De commissie:
• wijst af de vordering van eiseres;
• veroordeelt eiseres tot betaling van een bedrag van € 5.527,56 (incl. BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 1 mei 2021 tot en met de dag der voldoening;
• bepaalt dat betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit vonnis.