Commissie: Kinderopvang
Categorie: Overeenkomst / Totstandkoming
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
215801/218646
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De consument heeft haar zoon aangemeld voor kinderopvang bij de ondernemer. De ondernemer heeft de aanmelding bevestigd, maar legt uit dat de zoon op de wachtlijst is geplaatst. In het geschil is de vraag of er een opvangovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. De commissie is van oordeel dat de ondernemer in overleg had moeten treden met de consument, omdat dit volgt uit het bevestigingsbericht. De commissie is van oordeel dat de consument erop mocht vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand was gekomen. De ondernemer wordt dan ook verplicht om opvang te leveren.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Partijen verschillen van mening over de vraag of er tussen hen een opvangovereenkomst tot stand is gekomen en in het verlengde daarvan of de ondernemer gehouden is de zoon van de consument op te vangen per 1 juli 2023.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
De consument heeft haar zoon in augustus 2022 aangemeld voor kinderopvang vanaf (uiteindelijk) 1 maart 2023 op de dinsdagen. Op 18 augustus 2022 heeft zij van de ondernemer een schriftelijke bevestiging van de inschrijving ontvangen. In maart 2023 heeft de consument contact opgenomen met de locatiemanager. Aangezien haar zoon nog een allergieënonderzoek zou krijgen, is de opvang in overleg met de locatiemanager doorgeschoven naar juli 2023.
De consument heeft op 6 juni 2023 een e-mail gestuurd naar de ondernemer omdat zij nog niets had gehoord over de plaatsing in juli 2023. Op 12 juni 2023 heeft zij telefonisch contact opgenomen met de ondernemer. Toen kreeg zij te horen dat er nog geen contract was getekend. Een contract heeft de consument echter nooit ontvangen. Zij ging ervan uit dat de plaatsing per 1 juli 2023 in orde was, omdat zij niet van de ondernemer had gehoord dat dit niet zo was. Nu blijkt dat de ondernemer geen plek heeft voor haar zoon op de dinsdagen.
Bovendien blijkt dat de ondernemer alleen opvang aanbiedt voor minimaal twee opvangdagen in de week. Dit heeft de ondernemer echter nooit eerder kenbaar gemaakt, terwijl duidelijk in de aanmelding stond dat zij alleen opvang voor de dinsdagen had aangevraagd. De dochter van de consument maakt ook één dag in de week gebruik van de opvang van de ondernemer.
Standpunt van de ondernemer
In de kern komt het standpunt van de ondernemer op het volgende neer.
Er is geen overeenkomst met de consument tot stand gekomen, hooguit zijn er verwachtingen bij de consument gewekt. Nadat de consument haar zoon had aangemeld, heeft de ondernemer die aanmelding bevestigd. De plaatsing wordt echter pas definitief op het moment dat de ondernemer een voorstel doet aan een ouder. Tot die tijd staat een kind op de wachtlijst. Mocht blijken dat er na de aanmelding geen plek beschikbaar is op de gewenste plaatsingsdatum, dan neem de ondernemer geen contact op met een ouder. Die is daartoe ook niet verplicht. Dat is dus ook niet bij de consument gebeurd.
Op verzoek van de consument heeft de ondernemer de gewenste plaatsingsdatum verschoven van 1 maart 2023 naar 1 juli 2023. Dit betreft echter de gewenste plaatsingsdatum en dus niet de overeengekomen plaatsingsdatum. Bovendien heeft de locatiemanager toen tegen de consument gezegd dat er nog geen plek beschikbaar was in juli 2023.
Verder hanteert de ondernemer het beleid dat er minimaal twee dagen opvang moeten worden afgenomen terwijl de consument maar één dag heeft aangevraagd, namelijk de dinsdagen.
Beoordeling van het geschil
Nadat de consument haar zoon had aangemeld bij de ondernemer, heeft zij op 18 augustus 2022 een e-mail ontvangen van de aanbieder waarin onder andere het volgende stond vermeld:
“Hartelijk dank voor uw aanmelding bij [ondernemer], we hebben uw kind op de wachtlijst geplaatst. Hierbij sturen we u de schriftelijke bevestiging. Indien de plaatsing wens binnen drie maanden is, zullen we op korte termijn contact met u opnemen over de mogelijkheid tot plaatsen. Bij een plaatsingswens op langere termijn, zullen we ongeveer drie maanden van te voren contact met u opnemen”
In de bijlage van die e-mail werd een brief toegevoegd, waarin onder andere het volgende stond vermeld:
“We streven ernaar om u ongeveer 6 maanden voor de gewenste ingangsdatum te informeren over de beschikbaarheid. Onze planning vindt plaats in blokken van zes maanden. Als geen plaats beschikbaar is volgens de voorkeuren die u heeft aangegeven, wordt met u overleg gepleegd over (tijdelijke) plaatsing op andere dagdelen en/of plaatsing op een latere ingangsdatum.”
Niet in geschil is dat de ondernemer op geen enkel moment contact heeft opgenomen met de consument om aan te geven dat de door haar gewenste plaatsingsdatum niet kon worden ingewilligd. De ondernemer heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij nooit contact opneemt met ouders, op het moment dat een gewenste plaatsingsdatum niet kan worden ingewilligd en dat zij daartoe ook niet verplicht is.
De commissie volgt dit niet. Uit de hiervoor geciteerde tekst blijkt dat een ouder er hoe dan ook van uit kan gaan dat er contact wordt opgenomen, nog los van het feit dat er in de begeleidende e-mail een termijn van drie maanden wordt genoemd en in de brief in de bijlage een termijn van zes maanden. Uit de tekst zoals geformuleerd in de brief blijkt expliciet dat er overleg wordt gepleegd met een ouder, op het moment dat geen plaats beschikbaar is volgens de voorkeuren die zijn opgegeven. Voor de commissie is om die reden dan ook onbegrijpelijk dat de ondernemer meent geen contact te hoeven opnemen met ouders als de plaatsing niet kan worden ingewilligd.
Door in de brief aan te geven dat er in overleg wordt getreden met de ouder op het moment dat de gewenste plaatsing geen doorgang kan vinden, wordt bij de ouder het vertrouwen gewekt dat de plaatsing doorgaat zolang er géén contact wordt opgenomen. De consument mocht er dan ook op vertrouwen dat er overeenstemming was over de opvang van haar zoon, nu zij nimmer te horen heeft gekregen dat dit niet het geval was (artikel 3:35 BW).
Bovendien heeft de consument in de tussenliggende periode contact gehad met de locatiemanager, om te bespreken dat haar zoon niet op 1 maart 2023 maar op 1 juli 2023 gebruik zou maken van de opvang. Het had op de weg van de ondernemer gelegen om de consument er op dat moment reeds op te wijzen dat er nog geen plek voor haar zoon beschikbaar was, niet op 1 maart 2023 en niet op 1 juli 2023. De ondernemer stelt dat de locatiemanager de consument daar die dag over zou hebben geïnformeerd maar de consument heeft dit betwist.
De ondernemer heeft nog gesteld dat de consument minimaal twee dagen opvang dient af te nemen. De consument heeft in de aanvraag één opvang dag aangevraagd en dit is door de ondernemer bevestigd. Nu de ondernemer nimmer contact heeft opgenomen met de consument om aan te geven dat dit niet mogelijk was, kon de consument ook niet weten dat de door haar aangevraagde opvang om die reden niet kon worden ingewilligd. De commissie acht het bovendien onzorgvuldig een ouder die één dag opvang heeft aangevraagd 11 maanden op een wachtlijst te plaatsen, om vervolgens aan te geven dat opvang voor één dag überhaupt niet mogelijk is.
Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de consument er in deze omstandigheden gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat partijen zijn overeengekomen dat per 1 juli 2023 de zoon van de consument elke dinsdag bij de ondernemer zou kunnen worden opgevangen. Anders dan de ondernemer lijkt te veronderstellen, kan een overeenkomst ook tot stand komen zonder dat daar een schriftelijk voorstel of contract aan ten grondslag ligt. Dat betekent dat de ondernemer gehouden is opvang te leveren.
De ondernemer heeft echter onbetwist gesteld dat het voor haar niet mogelijk is om opvang aan de zoon van de consument te bieden op de dinsdagen omdat zij daar onvoldoende personeel voor beschikbaar heeft en zij daarmee in de knel komt met haar wettelijke verplichtingen, zoals de maximale groepsgrootte. Aangezien ter zitting bleek dat de ondernemer de zoon van de consument wel op de donderdagen kan opvangen en de consument heeft aangegeven dat dit haar ook schikt, acht de commissie het redelijk en in het belang van beide partijen dat de plaatsing zal plaatsvinden op de donderdagen. Gelet op de datum van dit bindend advies zal de eerste opvang dag daarmee donderdag 13 juli 2023 zijn.
Gelet op het voorgaande verklaart de commissie de klacht gegrond.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de consument gegrond;
– bepaalt dat de ondernemer met ingang van 1 juli 2023 verplicht is opvang te leveren aan de zoon van de consument op de donderdagen, waarbij de eerste opvang dag op donderdag 13 juli 2023 zal zijn;
– bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,- aan de consument dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld, te voldoen binnen twee weken na verzenddatum van dit bindend advies.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer drs. T. Blom, de heer drs. H. Grachten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, (plaatsvervangend) secretaris, op 3 juli 2023.