Commissie: Wonen
Categorie: Ontvankelijkheid
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
49150
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 21 november 2009 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren en leggen van een laminaat vloer tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 1.590,88 inclusief 19% BTW, te vermeerderen met bijkomende kosten ad € 599,71. De levering vond plaats op 6 april 2010. De consument heeft de klacht op 2 juni 2010 schriftelijk aan de ondernemer voorgelegd. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. De consument heeft naar aanleiding van de door de ondernemer gelegde laminaatvloer een 16-tal klachten. De ondernemer is enkel bereid om de consument tegemoet te komen ten aanzien van diens klachten ten aanzien van de plakplinten. Dit is voor de consument niet acceptabel. De consument verlangt schadevergoeding wegens geleden schade en gemaakte kosten ten bedrage van in totaal € 7.784,68. Ter zitting is namens de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De consument ziet graag dat zijn vader bij de behandeling aanwezig is. De consument begrijpt dat de ondernemer zich thans op het standpunt stelt dat hij niet ontvankelijk zou zijn. De consument is het daarmee niet eens. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. Nadat de ondernemer de brief van de consument met klachten over de legmethode had ontvangen, vond er in juli 2010 overleg met de consument plaats, teneinde tot afhandeling van de klacht te komen. De consument zou de ondernemer informeren over het vervolg, maar dat is niet gebeurd. Op 12 augustus 2010 wordt de ondernemer er over geïnformeerd dat [de rechtsbijstandsverzekeraar] de belangen van de consument verder zal behartigen. De ondernemer heeft [de rechtsbijstandverzekeraar] erover geïnformeerd dat de stoffeerder een afspraak met de consument wil maken. Op 13 september 2010 kwam de consument met diens vader naar de winkel van de ondernemer. De vader werd boos, bedreigde het personeel en vernielde in woede een computer. De ondernemer heeft daarop aan de consument laten weten dat aangifte is gedaan bij de politie en geen vervolg tot klachtafhandeling meer mogelijk is. Ter zitting is namens de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De ondernemer wenst dat bij de behandeling ter zitting de vader van de consument niet aanwezig is. Er is door de ondernemer aangifte tegen de vader gedaan bij de politie. Ondanks het verzoek aan de vader om de winkel van de ondernemer niet meer te bezoeken, heeft de vader dit toch tot twee keer toe gedaan en bedreigende taal richting het personeel geuit. De ondernemer is van mening dat de commissie de consument niet ontvankelijk dient te verklaren in zijn klacht. De commissie dient de consument geen podium te verschaffen om zijn klacht te kunnen laten behandelen. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. De commissie stelt voorop dat het aan een partij in beginsel is toegestaan om zich door iemand ter zitting te laten vergezellen. In de onderhavige zaak heeft de commissie het echter in het belang van een goede rechtspleging geacht om het ter zitting door de ondernemer gedane verzoek om de vader van de consument niet bij de behandeling aanwezig te laten zijn, te honoreren. De commissie heeft daarbij gelet op de door de ondernemer bij de politie gedane aangifte tegen de vader wegens vernieling en op de gespannen verhouding tussen de ondernemer en de vader van de consument. De behandeling ter zitting en uitwisseling van argumenten tussen partijen over en weer dient in alle rust te kunnen plaatsvinden. De vader heeft gehoor gegeven aan het verzoek van de commissie om de zittingszaal bij aanvang van de behandeling te verlaten en hij is daarbij verder niet meer aanwezig geweest. De commissie stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 6 van het reglement van de commissie de ondernemer het verzoek om de consument in zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren bij eerste gelegenheid dient te doen. Dit is niet gebeurd. Immers heeft de ondernemer in de brief aan de commissie d.d. 20 januari 2011 gemeld dat de ondernemer bereid was de klacht met de consument zelf af te handelen tot het moment dat er sprake was van fysiek en verbaal geweld. In die brief wordt niet aangevoerd dat de consument niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht. De ondernemer is pas ter zitting met dit verzoek gekomen. Daarbij constateert de commissie dat er een geschil van strafrechtelijke aard loopt tussen de ondernemer en de vader van de consument. Er is door de ondernemer aangifte gedaan tegen de vader en niet tegen de consument. In de aangifte wordt nog vermeld dat de consument zelf erg rustig bleef, terwijl de vader van de consument heel erg boos werd en vernielingen aanrichtte. De vader staat op zich geheel buiten het civielrechtelijke geschil tussen de ondernemer en de consument. De commissie acht het in strijd is met het recht om de consument niet-ontvankelijk te verklaren in zijn geschil van civielrechtelijke aard met de ondernemer, vanwege een geschil van strafrechtelijke aard tussen de ondernemer en de vader van de consument. Gelet op het bovenstaande kan de consument in zijn klacht worden ontvangen. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De consument wordt in zijn klacht ontvankelijk verklaard. Aldus beslist door de Geschillencommissie Wonen op 28 april 2011.