Commissie: Recreatie
Categorie: Herstructurering
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
192325/196902
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De commissie heeft eerder al twee uitspraken gedaan in twee vergelijkbare gevallen, met de referentienummers 192809/195039 en 191329/195041. Die uitspraken waren negatief voor de ondernemer. De commissie is niet tot de conclusie gekomen dat er in dit geval andere feiten of omstandigheden aan de orde zijn. Dat betekent dat overeenkomstig de eerdere uitsprak wordt beslist. De klacht is gegrond.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wijze van bindend advies door de Geschillencommissie Recreatie (hierna te noemen: de commissie) te laten beslissen.
Het geschil gaat over de opzegging van de huurovereenkomst met de consument door de ondernemer op 5 september 2022 in verband met herstructurering.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument is het niet eens met de opzegging.
Volgens haar voldoet de opzegging niet aan artikel 11 lid 1 onder h. van de geldende Recron-voorwaarden voor vaste plaatsen 2016 (hierna te noemen: de Recron-voorwaarden). De ondernemer heeft geen plannen ingediend bij de Provincie Drenthe. Hij heeft geen benodigde vergunningen aangevraagd bij de [gemeente] en/of de Provincie Drenthe. Ook heeft hij geen onderzoeksresultaten aangeboden bij de betreffende vergunningverleners. Volgens de consument was er op het moment van opzegging dan ook nog geen sprake van een concreet en uitvoerbaar plan zoals bedoeld in artikel 11 lid 1 onder h. van de Recron-voorwaarden. Zelfs op 17 oktober 2023 had de Provincie Drenthe nog geen uitspraak gedaan over benodigde vergunningen, aldus de consument.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In het verweerschrift van 8 juni 2023 heeft de ondernemer, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
In vergelijkbare geschillen heeft de commissie eerder – op 23 maart 2023 – twee bindende adviezen gegeven (zaaknummers 192809/195039 en 191329/195041), waarin is geoordeeld dat de opzegging van de huurovereenkomst door de ondernemer op 5 september 2022 tegenover de consument geen rechtsgevolg heeft. Achteraf is de ondernemer gebleken dat de commissie niet over alle relevante documenten en informatie heeft beschikt, waardoor de commissie in die geschillen op een onvolledig dossier een bindend advies heeft moeten geven. Dit is echter niet correct, reden waarom in dit geschil wél alle relevante en beschikbare informatie in het geding wordt gebracht. Op basis van die nieuwe informatie is de ondernemer van mening dat de opzegging van 5 september 2022 gerechtvaardigd was, omdat er op dat moment wel degelijk sprake was van een voldoende concreet en uitvoerbaar herstructureringsplan.
Beoordeling van het geschil
1. Allereerst wil de commissie twee inleidende opmerkingen maken.
a. In de spreekaantekeningen heeft de ondernemer naar voren gebracht dat het hem onduidelijk is wat het belang van de consument nog is om bezwaar te maken tegen de opzegging van 5 september 2022, althans om haar bezwaar te handhaven. De consument is namelijk één van de recreanten die een standplaats op de nieuwe camping heeft gereserveerd, zo blijkt uit de door de ondernemer overgelegde e-mailcorrespondentie tussen de camping en de consument. De ondernemer kan pas (volledig) met de herstructurering starten als de huurovereenkomsten met betrekking tot de huidige standplaatsen zijn beëindigd. De consument zou er volgens de ondernemer dan ook juist alle belang bij moeten hebben dat het herstructureringsplan wordt uitgevoerd.
De commissie onderschrijft het standpunt van de ondernemer. De commissie zou de consument dan ook zeker naar het belang hebben gevraagd, als zij op de mondelinge behandeling aanwezig zou zijn geweest. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, lijkt het immers vreemd waarom de consument haar bezwaar nog handhaaft. Wat daar echter verder ook van zij, door haar afwezigheid bij de mondelinge behandeling, sluit de commissie niet uit dat zij mogelijk toch nog een belang heeft bij een uitspraak van de commissie.
b. De ondernemer heeft er in het verweerschrift al op gewezen dat de commissie op 23 maart 2023 in twee vergelijkbare geschillen een voor de ondernemer negatieve uitspraak heeft gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de ondernemer naar voren gebracht dat hij één van deze uitspraken inmiddels bij de kantonrechter ter vernietiging heeft aangebracht.
Hoewel de commissie de uitspraken van 23 maart 2023 in een andere samenstelling heeft gedaan, acht de commissie zich gebonden aan deze uitspraken. Anders zou er immers sprake zijn van een verkapt intern beroep, terwijl in de wet duidelijk de weg naar de burgerlijke rechter is aangewezen als een partij het niet eens is met een bindend advies van de commissie (zie artikel 7:904 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 3:49 van het Burgerlijk Wetboek.). Enige uitzondering op die gebondenheid is wanneer er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die zich na de uitspraak hebben voorgedaan en die meebrengen dat anders geoordeeld moet worden. De commissie zal thans dan ook beoordelen of die uitzondering zich voordoet.
2. Als nieuw feit of omstandigheid heeft de ondernemer aangevoerd dat het bij de toepassing van artikel 11 lid 1 onder h. van de Recron-voorwaarden uitsluitend om een vergunning van het bestemmingsplan zou (moeten) gaan en niet om andere vergunningen, zoals de Wet Natuurbescherming, waarvan de commissie in haar uitspraken van 23 maart 2023 mede is uitgegaan. Dat standpunt deelt de commissie niet. Het wordt ook in de rechtspraak niet gevolgd, zo blijkt uit recente uitspraken van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 augustus 2023 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met zaaknummer ECLI:NL:GHSHE:2023:2533.), waar het Hof in rechtsoverweging 3.14.9 overweegt dat “inmiddels ook onherroepelijk vast staat dat er geen natuurvergunning nodig is”, en van de kantonrechter Haarlem van 23 augustus 2023 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met zaaknummer ECLI:NL:RBNHO:2023:8200.), die in rechtsoverweging 4.1 in samenhang met de rechtsoverwegingen 5.7 tot en met 5.9 uitgaat van méér vergunningen dan alleen een vergunning van het bestemmingsplan. Zo wordt in rechtsoverweging 5.7, tweede gedachtestreepje, door de kantonrechter, net als in de uitspraak van het Hof, ook nadrukkelijk gewezen op de Wet Natuurbescherming, waar de kantonrechter overweegt dat een flora- en faunaontheffing nodig is. De brief die de ondernemer op 14 november 2023 na de mondelinge behandeling naar de commissie heeft gezonden, leidt de commissie niet tot een ander oordeel. Die brief gaat immers uit van een duidelijk andere interpretatie van de bovenstaande twee rechterlijke uitspraken dan de commissie.
3. Nu de uitzondering zoals bedoeld in onderdeel 1. zich naar het oordeel van de commissie niet voordoet, is er geen reden om af te wijken van de gebondenheid aan de uitspraken van de commissie van 23 maart 2023. Dit betekent dat de commissie tot eenzelfde uitspraak komt als in die uitspraken.
Er wordt dan ook als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de consument gegrond.
Verder stelt de commissie vast dat de opzegging van de huurovereenkomst met de consument, die de ondernemer op 5 september 2022 heeft gedaan, niet rechtsgeldig is en dus tegenover de consument geen rechtsgevolg heeft.
De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer behandelingskosten verschuldigd, te betalen aan het secretariaat van de commissie.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit de heer mr. J.L. Sierkstra, voorzitter, mr. M. de Rooij-Slager en de heer H.H. van der Linden, leden, op 20 november 2023.