Gezien het specialisme van de advocaat zouden aantal zaken tot parate kennis moeten behoren

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Tekortkoming in de uitvoering opdracht    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV02-0076

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de uitvoering van de opdracht aan de advocaat om bijstand inzake het verkrijgen van een vergunning tot verblijf bij haar echtgenoot en de hoogte van de declaraties die de advocaat terzake heeft gezonden.   De cliënte heeft de declaratie ter grootte van € 1.020,78 niet voldaan en dit bedrag overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort.   Standpunt van de cliënt    Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak:   De cliënte is van mening dat de uren die door de advocaat in rekening zijn gebracht niet in verhouding staan tot de werkzaamheden die zijn verricht, althans dat de advocaat buitensporig heeft gedeclareerd. De eenvoud van de zaak, zeker voor een ervaren advocaat, staat niet in verhouding tot de in rekening gebrachte (120) minuten ter bestudering van VC en jurisprudentie. Verder heeft de advocaat cliënte, althans [naam woordvoerder cliënt], een kennis van cliënte die namens haar (mede) contact onderhield met de advocaat, gemeld dat met de aanvraag van een vergunning tot verblijf bij haar echtgenoot niet meer dan een bedrag van ƒ 3.000,– gemoeid zou zijn.   De cliënte verwijt de advocaat voorts dat zij werkzaamheden heeft verricht terwijl de cliënte, althans [naam woordvoerder cliënt], reeds op 20 november 2001 had laten weten dat de advocaat haar werkzaamheden diende te stoppen omdat de cliënte zich tot een andere gemachtigde had gewend voor het indienen van een bezwaarschrift. De advocaat is hiertoe pas overgegaan nadat de cliënte schriftelijk had bevestigd dat de advocaat haar werkzaamheden diende te beëindigen. Indien termijnen veilig dienden te worden gesteld had de advocaat kunnen volstaan met het indienen van een formeel bezwaarschrift. De eventuele bestudering van het dossier, jurisprudentie e.d. is naar de mening van cliënte voorbarig geweest. Verder merkt de cliënte op dat de advocaat voor het veilig stellen van de termijn 60 minuten in rekening heeft gebracht alsmede 10 minuten voor een kopie naar cliënte.   Verder is de cliënte van mening dat voor een gedeelte van de werkzaamheden een toevoeging bij de Raad van Rechtsbijstand had kunnen worden aangevraagd. Uit de urenstaat maakt de cliënte op dat veel uren betrekking hebben op een eventuele bezwaarprocedure, althans de studie naar de haalbaarheid van een eventuele procedure. Naar de mening van de cliënte had voor dit gedeelte en in elk geval voor de werkzaamheden verricht na 20 november 2001 een toevoeging kunnen worden aangevraagd. Hierbij merkt de cliënte bovendien op dat de advocaat uitsluitend opdracht heeft gekregen cliënte bij te staan bij het aanvragen van een vergunning tot verblijf bij haar echtgenoot.   De cliënte stelt dat de advocaat haar niet op juiste wijze heeft voorgelicht zeker gezien het feit dat zij nagenoeg geen Nederlands spreekt. De cliënte stelt ter oplossing van het geschil voor dat de commissie de openstaande declaratie vaststelt op een redelijk bedrag.   Standpunt van de advocaat   Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak:   De advocaat heeft haar werkzaamheden gestaakt met onmiddellijke ingang van de mededeling van de partner van de cliënte dat zij niet langer door haar wensten te worden bijgestaan. In december 2001 heeft de advocaat telefonisch van de kennis vernomen dat cliënten geen prijs meer stelden op haar bijstand of advies. De advocaat ontkent dat zij eerder opdracht heeft ontvangen haar werkzaamheden te stoppen. In het belang van cliënte heeft zij nadien termijnen e.d. veilig gesteld.   De advocaat stelt dat een aanvraag voor verblijf niet toevoegwaardig is tenzij er sprake is van zeer speciale omstandigheden hetgeen i.c. niet het geval was. Bovendien heeft de advocaat tijdens het intake-gesprek aangegeven geen toevoeging aan te vragen en uitsluitend bereid te zijn de zaak betalend aan te nemen. De advocaat heeft de cliënte hierbij medegedeeld dat zij op eigen titel, en dus zonder enige kosten, zich konden wenden tot de Vreemdelingendienst om zelf een verzoek in te dienen. De cliënte gaf er echter de voorkeur aan dat de advocaat haar hierin zou bijstaan.   De advocaat betwist dat de door haar gewerkte uren niet in verhouding staan met de verrichtte werkzaamheden. De advocaat heeft die werkzaamheden verricht die zij opportuun achtte. De advocaat is veelvuldig gebeld, ook door de kennis van cliënte. De advocaat heeft een sterk gereduceerd tarief gehanteerd, terwijl zij bovendien de gewerkte uren naar beneden heeft afgerond. De advocaat ontkent dat zij, zeker aan [naam woordvoerder cliënt], een definitief of rond bedrag heeft genoemd voor haar honorarium   De advocaat stelt zich op grond van het vorenstaande op het standpunt dat haar vordering op de cliënte niet onredelijk is.   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   Naar het oordeel van de commissie heeft de cliënte tegenover de aperte betwisting van de advocaat niet aannemelijk gemaakt dat zij, bij monde van haar woordvoerder, op 20 november 2001 de overeenkomst van opdracht heeft opgezegd noch dat de advocaat – zoals gesteld – heeft ingestemd met beëindiging van de opdracht per die datum.   Mede om deze reden acht de commissie het evenmin aannemelijk dat de advocaat na 20 november 2001 uren in rekening heeft gebracht – anders dan noodzakelijk ter behoud van de juridische positie van de cliënte dan wel verband houdend met de overdracht van het dossier – nadat de cliënte had laten weten zich reeds tot een andere advocaat te hebben gewend.   Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat overeenkomstig opdracht een (pro forma) bezwaarschrift ingediend tegen de negatieve beslissing van de Vreemdelingenpolitie. Hierbij tekent de commissie aan dat de opdracht niet alleen – zoals verwoord in de opdrachtbevestiging van 17 oktober 2001 – het aanvragen van de verblijfsvergunning betrof maar tevens het (proberen te) verkrijgen van de vergunning omvatte. Dit is niet alleen van de zijde van de cliënte ter zitting erkend maar volgt naar het oordeel van de commissie ook uit de hoogte van het tussen partijen overeengekomen voorschot dat is gebaseerd op 8 te werken uren terwijl op dat moment de werkzaamheden betreffende de aanvraag zelf niet meer omvatten dan het invullen van een standaardformulier.   Nu vaststaat dat de opdracht aan de advocaat tevens zag op het (proberen te) verkrijgen van de vergunning en derhalve het eventueel aantekenen van bezwaar in geval van een negatieve beslissing eveneens daaronder viel, heeft de advocaat naar het oordeel van de commissie overeenkomstig de geldende Gedragsregels gehandeld door schriftelijk te bevestigen dat de cliënte, althans haar echtgenoot, ermee heeft ingestemd dat de advocaat de uren die zij ter uitvoering van deze opdracht diende te maken bij hem op basis van een uurtarief van ƒ 250,– in rekening kon brengen. Hierbij merkt de commissie verder op dat de cliënte niet heeft aangetoond dat er zich in de loop van de korte periode waarin de advocaat haar werkzaamhedenheden heeft verricht een wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan die een herziening van de gemaakte afspraken c.q. nader overleg met de cliënte hierover noodzakelijk maakte. De commissie is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat de advocaat in deze heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht.   Niettegenstaande het vorengaande is de commissie evenwel van oordeel dat de advocaat onevenredig veel tijd heeft besteed aan c.q. geschreven voor een op het eerste gezicht eenvoudige zaak. Dit klemt temeer omdat de advocaat zich presenteert als een specialist op dit gebied en een aanzienlijk deel van de door haar gedane en geschreven verrichtingen naar het oordeel van de commissie zou moeten behoren tot haar parate kennis. De commissie is dan ook mede om voornoemde reden van oordeel dat de declaratie en met name de in de overgelegde urenspecificatie voorkomende posten besteed aan bestuderen jurisprudentie, vakliteratuur en overige studie alsmede de posten betreffende (telefonische) bespreking met de woordvoerder van de cliënte en opstellen bezwaarschrift bovenmatig voorkomt. In die zin acht de commissie de klacht van de cliënte dan ook gegrond. Hierin ziet de commissie aanleiding een correctie toe te passen op de verrichte werkzaamheden c.q. de daarmee corresponderende minuten.   De commissie acht op grond van vorenstaande overwegingen in totaal een tijdsbesteding van 5 uur tegen het afgesproken uurtarief van ƒ 250,– per uur te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 19% BTW redelijk en billijk. Het totaalbedrag komt omgerekend naar de huidige munteenheid neer op een bedrag van € 798,75. Aangezien de cliënte reeds een voorschot van omgerekend € 680,22 heeft voldaan, is de cliënte op grond van het voorgaande thans nog een bedrag van € 118,53 verschuldigd, welk bedrag met het in depot staande bedrag zal worden verrekend.   Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is en als volgt dient te worden beslist.   Beslissing   De commissie vermindert de declaraties die de advocaat voor het verrichten van haar diensten bij de cliënte in rekening heeft gebracht in die zin dat een bedrag van € 902,25,– van de betwiste declaratie als niet verschuldigd wordt aangemerkt.   Bovendien dient de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 45,38 aan de cliënte te vergoeden ter zake van de administratiekosten.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 115,–.   Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend. Aan de cliënte wordt een bedrag van € 947,63 (zijnde € 1.020,78 minus € 118,53 plus € 45,38) gerestitueerd. Aan de advocaat wordt een bedrag van € 73,15 (zijnde € 118,53 minus € 45,38) overgemaakt.   De commissie wijst het meer of anders verlangde af.   Aldus beslist op 11 april 2003 door de Geschillencommissie Advocatuur.