
Commissie: Groen
Categorie: (Ondeugdelijke) uitvoering overeenkomst / ondeugdelijke levering
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
118483
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 20 september 2017 tussen partijen gesloten overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren en plaatsen van een tuinhuis tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 11.934,56.
De overeenkomst is uitgevoerd op of omstreeks 18 december 2017.
De consument heeft op 14 april 2018 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument stelt dat het tuinhuis ernstige gebreken vertoont. De ondernemer heeft deze gebreken weliswaar uiteindelijk hersteld, maar de ondernemer weigert ten onrechte een financiële tegemoetkoming (smartengeld) te betalen. Door het in eerste instantie niet verhelpen van de ernstige gebreken aan het tuinhuis, is het tuinhuis meerdere maanden niet gebruikt en/of ingericht kunnen worden. Dit rechtvaardigt de toekenning van een financiële compensatie. Bij de begroting van dit bedrag is aansluiting gezocht bij de gemiddelde jaarlijkse investering bij een levensduur van 25 jaar.
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De ondernemer kwam in eerste instantie niet opdagen om de noodzakelijke herstelwerkzaamheden uit te voeren. Hij wilde ook geen schikking treffen. De oorspronkelijke werkzaamheden zijn uitgevoerd in december 2017; de herstelwerkzaamheden pas in september 2018. Dit herstel heeft langer geduurd dan noodzakelijk. Ook in deze procedure heeft de ondernemer uitstel gevraagd. Gedurende het eerste jaar heb ik niet of nauwelijks plezier gehad van het tuinhuis, dat ik als een extra kamer wilde gebruiken. Het is juist dat het tuinhuis af en toe wel is gebruikt. Ik heb door de vertraging geen financiële schade geleden.
De consument verlangt thans nog een financiële compensatie (smartengeld) van € 585,–.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De noodzakelijke herstelwerkzaamheden zijn op 22 oktober 2018 afgerond. De consument had geen op- of aanmerkingen, zodat ik er van ben uitgegaan dat zijn klachten op correcte wijze en voldoende zijn opgelost. Ten aanzien van het klachtengeld is afgesproken dat ik in plaats van dit aan de consument te vergoeden geen kosten in rekening zal brengen voor de herstelwerkzaamheden.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De herstelwerkzaamheden zijn onverplicht uitgevoerd. De krassen op de tegels waren ten tijde van de oplevering niet aanwezig. Er is geen grond voor toekenning van enige vergoeding. Er is een afspraak gemaakt over het niet vergoeden van het klachtengeld; ik verwijs naar mijn notitie van 23 oktober 2018. De consument had de kwestie van het door hem verlangde smartengeld ter sprake moeten brengen bij het maken van de afspraken over de herstelwerkzaamheden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De consument heeft het geschil op 13 juli 2018 aanhangig gemaakt bij de commissie. De herstelwerkzaamheden zijn afgerond op 22 oktober 2018. Door de ondernemer is betwist dat herstelwerkzaamheden nodig waren. Tevens heeft de ondernemer aangevoerd dat is afgesproken dat geen klachtengeld zou worden vergoed in ruil waarvoor de ondernemer geen kosten bij de consument in rekening zou brengen voor het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden. De consument heeft dit verweer van de ondernemer ter zitting niet (gemotiveerd) weersproken.
Bovendien is de commissie het met de ondernemer eens dat het op de weg van de consument heeft gelegen om de financiële compensatie uiterlijk bij het maken van de afspraken over de herstelwerkzaamheden ter sprake te brengen en niet pas, zoals nu het geval is, na het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden. Door dit na te laten, heeft de ondernemer er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij met het (kosteloos) uitvoeren van de herstelwerkzaamheden aan zijn verplichtingen jegens de consument had voldaan.
Tenslotte is de commissie van oordeel dat voor het toekennen van enige financiële compensatie ook geen grond aanwezig is. Naar zeggen van de consument heeft hij het tuinhuis ook gedurende het eerste jaar gebruikt en heeft hij door (de vertraging van) de herstelwerkzaamheden geen financiële schade geleden. De commissie kan zich voorstellen dat de consument door de hele gang van zaken enig ongemak zal hebben ervaren, maar de ernst en de mate van dit ongemak rechtvaardigen geen financiële compensatie.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en zal het verzoek tot toekenning van een financiële compensatie worden afgewezen. Voor zover de consument een vergoeding van het klachtengeld heeft verlangd, zal dit ook worden afgewezen.
Wat partijen voor het overige nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een andere beslissing.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Groen bestaande uit:
mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. M.J. Boon en de heer R. Ruijs, leden, op 6 december 2018.