
Commissie: Reizen
Categorie: Totstandkoming
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
REI-D02-2294
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 12 maart 2002via een boekingskantoor met de reisorganisator totstandgekomen overeenkomst. De reisorganisator heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een busreis voor zes personen naar Medulin in Kroatië met verblijf op een camping op basis van logies, voor de periode van 22 juli tot en met 7 augustus 2002 voor de som van € 380,– per persoon. Standpunt van klager Het standpunt van klager luidt in hoofdzaak als volgt. De chauffeur/reisleider heeft geweigerd mij mee te nemen omdat ik naar zijn idee geen geldig document zou hebben om Kroatië binnen te komen. De zaterdag vóór vertrek ben ik nog naar Schiphol Airport Bureau Nooddocumenten geweest om mij hierover te laten informeren. De marechaussee deelde mij mede dat ik volgens het officiële Travel Information Manuel voldoende had aan een geldig identiteitsbewijs. Toen ik dit aan de chauffeur vertelde en hem een kopie uit deze Travel Information Manuel liet zien, zei hij dat hij geen risico wenste te lopen om aan de grens eventueel oponthoud te krijgen; zijn tijdschema was daar te strak voor. Uit de overgelegde verklaring van de Sloveense ambassade en uit de appendix bij de European Agreement on Regulations governing the Movement of Persons between Member States of the Council of Europe – waartoe Slovenië is toegetreden – blijkt dat Nederlandse staatsburgers dienen te beschikken over een geldig paspoort of een geldig Nederlands Identiteitsbewijs. Volgens de gegevens van de ANWB is voor een reis in Kroatië ook een identiteitsbewijs voldoende, met name in de zomermaanden. De reisorganisator verwijst naar artikel 15, lid 1 van de reisvoorwaarden van de ANVR in samenhang met de mededeling in de reisinformatie en op de voucher, waarin wordt aangegeven dat een geldig paspoort noodzakelijk is. Dit is een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:237 sub h van het B.W. Het vervoer had derhalve niet mogen worden geweigerd en eventueel dienen plaats te vinden voor eigen risico. Klager verlangt een vergoeding van € 806,54 (reissom met bijkomende kosten plus vergoeding voor gederfd reisgenot) of een in redelijkheid en billijkheid vast te stellen vergoeding. Standpunt van de reisorganisator Het standpunt van de reisorganisator luidt in hoofdzaak als volgt. Artikel 15, lid 1 van de ANVR-Reisvoorwaarden bepaalt: De reiziger(s) is/zijn verplicht tot naleving van alle aanwijzingen van de reisorganisator ter bevordering van een goede uitvoering van de reis”. Wij stellen duidelijk in al onze informatie en zelfs in de tickets dat de passagiers voor een reis naar Kroatië in het bezit dienen te zijn van een geldig paspoort. Ook al bevestigt een medewerker van de Sloveense ambassade dat een identiteitskaart voor een reis door Slovenië toereikend zou zijn, de praktijk wijst helaas anders uit. Om onze passagiers te behoeden voor de willekeur van douanebeambten en zodoende teleurstellingen en kosten voor de passagiers te besparen, stellen wij dat alleen een geldig paspoort voldoende zekerheid biedt om daadwerkelijk door Slovenië te kunnen reizen. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Op de boekingsbevestiging is alleen vastgelegd dat geldige grensdocumenten zijn vereist. De bij ontvangst van de vervoersvoucher verkregen informatie van de reisorganisator dat men in het bezit dient te zijn van een geldig paspoort biedt wat dit betreft wel duidelijkheid. Klager had toen ofwel moeten proberen nog tijdig een paspoort aan te schaffen dan wel bevestigd moeten krijgen van de aangewezen autoriteiten dat een identiteitskaart volstond om aan de reis deel te nemen. Klager heeft dit laatste nog kort vóór aanvang van de reis gedaan en bevestigd gekregen dat zij met een identiteitskaart naar Kroatië kon afreizen. Doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de verklaring van de Sloveense ambassade, dat per 1 januari 2002 bij de Sloveense grenscontrole een identiteitskaart voor Nederlandse staatsburgers wordt geaccepteerd. Voor de toegang tot Kroatië was dit, voorzover de commissie bekend, reeds het geval, maar de busreis ging door Slovenië, waar naar de commissie op basis van aan haar voorgelegde geschillen bekend is dat in de voorgaande jaren reizigers, die in het bezit waren van een identiteitskaart niet zijn toegelaten. Volgens de verklaring van de reisorganisator is de praktijk echter meer weerbarstig dan de regel. Ook in 2002 zouden zich bij de Sloveense grens problemen hebben voorgedaan met het accepteren van een identiteitskaart als geldig grensdocument, reden waarom de reisorganisator een geldig paspoort blijft verlangen om aan de reis deel te nemen. Dit valt op zich, zeker voor een jongerenreis te rechtvaardigen, daar in geval van problemen bij de grenscontrole niet veel anders rest dan de door de douane niet toegelaten personen achter te laten. Van de reisorganisator had echter mogen worden verwacht dat de deelnemers aan de reis niet alleen erover waren geïnformeerd dat zonder geldig paspoort de toegang tot de bus zou worden ontzegd, maar tevens opgave van de reden daartoe zou zijn gedaan. Door dit na te laten werkt de reisorganisator in de hand dat deelnemers aan deze reis afgaan op verkregen informatie van de kant van de desbetreffende autoriteiten in plaats van de door hem verstrekte instructie. Onder de gegeven omstandigheden valt enerzijds het besluit van de reisorganisator om klager niet aan de reis te laten deelnemen te billijken, maar kan klager anderzijds niet zodanige gedragingen worden verweten dat zij voor de niet geleverde diensten betaling verschuldigd blijft. De beginselen van de redelijkheid en billijkheid brengen mee dat de reisorganisator de betaalde reissom restitueert, maar geen vergoeding verschuldigd is voor de bijkomende kosten en voor gemist reisgenot. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De reisorganisator betaalt aan klager een vergoeding van € 380,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de reisorganisator bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies. De commissie wijst het meer of anders verlangde af. Bovendien dient de reisorganisator overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 56,72 aan klager te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de reisorganisator aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 205,–. Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen, op 14 januari 2003.