Incheckverplichting bij het betreden van bus of tram heeft betrekking op instaprecht van reiziger; er wordt niet telkens een nieuwe vervoersovereenkomst met regionale vervoerders gesloten

  • Home >>
  • Openbaar Vervoer >>
De Geschillencommissie




Commissie: Openbaar Vervoer    Categorie: Vervoerbewijs    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 59836

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de al of niet toepasselijkheid van de incheckverplichting bij het betreden van bus of tram.   De consument heeft op 17 september 2010 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   Ik beschik over een OV-jaarkaart, die mij het recht geeft om gedurende een jaar te reizen in alle treinen, bussen, trams en metro’s in Nederland. Er ontstonden voor mij problemen toen verschillende vervoersbedrijven, waaronder de ondernemer, eisen gingen stellen aan de geldigheid van de OV-jaarkaart. Er moest worden ingecheckt, ook al ging het niet om betaling bij dat inchecken. De ondernemer doet hierbij een beroep op artikel 47, lid 1 van het Besluit Personenvervoer 2000. De OV-jaarkaart valt naar mijn mening als “zichtkaart” niet onder het begrip “elektronisch vervoersbewijs” als genoemd in dat artikel. Ik maak bezwaar tegen het elektronisch inchecken. Ik ben enkele malen bij het betreden van de tram in Den Haag onheus bejegend door het personeel van de ondernemer. In verband met een voorval op 6 september 2010 heb ik een klacht ingediend, die niet door de ondernemer is beantwoord.   De consument verlangt dat: 1. indien de in- en uitcheckverplichting slechts bedoeld is voor registratiedoeleinden, dan moet de klant het recht hebben dat te weigeren. 2. een boete wordt opgelegd aan de ondernemer wegens onbeschoftheid van het personeel en het niet beantwoorden van de klacht.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   De consument dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht, nu hij niet binnen drie maanden na 17 september 2010 de klacht heeft voorgelegd aan de commissie, zoals voorgeschreven in artikel 14,5 van de Algemene voorwaarden openbaar stads-en streekvervoer. Op 24 september 2010 hebben we aan de consument een bevestiging van ontvangst van zijn klacht verzonden. Door onbekende ooraak is de klachtbrief in een verkeerd dossier terecht gekomen. De betrokken klachtbehandelaar ging er vanuit dat hij de klacht met betuiging van excuus had beantwoord. Pas door navraag naar aanleiding van het klachtenformulier in het dossier van de commissie is ons gebleken dat de brief niet is beantwoord. Opzet van onze kant was hierbij niet aanwezig. Bij de invoering van het elektronisch vervoerbewijs is door ons coulant met nalatigheden of vergissingen omgegaan. In dat licht bezien is de controleur op 6 september 2010 te streng geweest. Daarvoor bieden we alsnog onze excuses aan. Het opleggen van een boete niet is gerechtvaardigd.   De wetgever heeft bij artikel 47 Besluit Personenvervoer 2000 bepaald dat een elektronisch vervoersbewijs pas geldig is indien het bij het vertrekpunt elektronisch is geregistreerd. Aan een verleden waarin de OV-jaarkaart louter een papieren vervoersbewijs was kunnen geen rechten voor de huidige periode met elektronische vervoersbewijzen worden ontleend.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   De commissie acht de consument ontvankelijk in zijn klacht bij de commissie, nu is gebleken dat zijn eerste klachtbrief door een vergissing bij de ondernemer nimmer is beantwoord.   Indien men beschikt over een OV-jaarkaart, dan wordt er bij het betreden van de bus, tram of metro bij de regionale vervoerders niet telkens een nieuwe vervoersovereenkomst gesloten. Er is immers reeds door de consument middels de ondernemer als zijn vertegenwoordiger met die regionale vervoerders een bijzondere vervoersovereenkomst gesloten, in die zin dat de consument gedurende een jaar een instaprecht in de betreffende vervoermiddelen heeft verkregen. Uiteraard dient bij het instappen van de reiziger gecontroleerd te worden of men inderdaad beschikt over dat instaprecht. De door de ondernemer aan de consument verstrekte OV-jaarkaart is geen zichtkaart, maar is een kaart vallende onder de definitie van elektronisch vervoersbewijs als vervat in artikel 47, lid 1 van het Besluit Personenvervoer 2000. In het verleden was bij het betreden van een bus of tram het oog van de chauffeur het controlemiddel op geldigheid van de door de reiziger getoonde instapkaart. Thans functioneert als zodanig “het oog” van de zich bij de ingang van het betreffende vervoermiddel bevindende kaartlezer, waarbij de reiziger de kaart bij het betreden van de bus enige seconden dient te houden (“ te tonen”), waarop een kort durend groen licht, gepaard gaande met een tekst en een piep, verschijnt ter bevestiging van geldigheid. Het is voldoende aan het publiek, en dus ook aan de consument, duidelijk gemaakt dat elektronische vervoersbewijzen door regionale vervoerders en dus ook door de ondernemer worden gecontroleerd op de wijze als hierboven genoemd. Het staat de ondernemer vrij om te bepalen hoe er gecontroleerd wordt. In feite passen alle regionale vervoerders de bepaling als vervat in artikel 48, lid 1 van genoemd besluit op identieke wijze toe: controle van de OV-jaarkaart via de kaartlezer.   Gebleken is dat door een vergissing van de kant van de ondernemer de consument geen antwoord heeft gekregen op zijn klachtbrief d.d. 17 september 2010. Dat leidt evenwel niet tot het opleggen van een boete (bedoeld zal zijn het toekennen van een vergoeding). Wat betreft de door de consument gestelde onheuse bejegening door een personeelslid op 6 september 2010 heeft de ondernemer excuses aangeboden. Voor het opleggen van een boete, (bedoeld zal zijn het toekennen van een vergoeding), acht de commissie geen grond aanwezig.   De commissie is van oordeel dat het elektronisch controleren geen registratie inhoudt waardoor de privacy van de reiziger wordt geschonden. Overigens kan de commissie wat betreft de vraag of er eventueel regels op het gebied op de privacybescherming worden geschonden geen uitspraak doen, omdat de commissie daartoe niet de bevoegdheid heeft.   Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   Het door de consument verlangde wordt afgewezen.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbaar Vervoer op 23 februari 2012.