Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
42451/51731
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt heeft bij de zorgaanbieder een 4-daagse behandeling gevolgd voor PTSS en haar situatie is daarna verergerd. Volgens de cliënt komt dit omdat de intakefase niet een duidelijk beeld gaf, namen de behandelaren de signalen dat het slechter ging niet serieus en was de nazorg niet goed. De cliënt eist een schadevergoeding, excuses en een aanpassing van de intakefase. Volgens de zorgaanbieder is de intakefase zorgvuldig uitgevoerd en kwam hier duidelijk uit dat de cliënt in aanmerking kwam voor de behandeling. Verder leek de behandeling aan te slaan en heeft de cliënt signalen over crisis niet duidelijk gemaakt. Er waren voldoende mogelijkheden voor de cliënt om hulp te vragen en na de behandeling is meerdere keren telefonisch contact geweest. De commissie oordeelt dat het in de intakefase lastig is om een duidelijk beeld van de trauma’s te geven, omdat hier meerdere dingen door elkaar lopen, maar dat de intakefase wel zorgvuldig is uitgevoerd. Daarnaast is er door de zorgaanbieder inderdaad een inschattingsfout gemaakt over de staat van de cliënt, maar dit was binnen het kader van een redelijk bekwaam en handelend hulpverlener. Zodra duidelijk werd dat de cliënt achteruit ging is daar goed naar gehandeld. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]en
FortaGroep B.V., gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021 te Groningen.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft verschillende klachten van de cliënt ten aanzien van het handelen van de zorgaanbieder voorafgaand aan haar behandeling (screening- en intakefase), gedurende de behandeling zelf en na afloop van de behandeling (nazorg).
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft bij de zorgaanbieder een (online) vierdaagse behandeling gevolgd voor haar PTSS. Na de behandeling ging het met cliënt veel slechter dan voorafgaand aan de behandeling. In de screening- en intake fase was onduidelijk welke trauma’s van cliënt onder het zogenaamde trauma-criterium (A) voor PTSS vielen. De cliënt is van mening dat het eenduidig behoort te zijn welke trauma’s wel en niet kunnen worden behandeld. Gedurende de behandeling zelf ging het niet goed met cliënt. Haar spanning en angst namen erg toe en cliënt kreeg te maken met hertraumatiseren. Cliënt heeft dit met haar behandelaren besproken maar zij voelde zich door hen beschadigd, niet serieus genomen en aan haar lot overgelaten. Ook na de behandeling heeft de zorgaanbieder onvoldoende verantwoordelijkheid genomen en onvoldoende nazorg geleverd. Aangezien de behandeling niet goed voor cliënt verliep, had de zorgaanbieder de eerste dagen goede nazorg moeten leveren. Hierin heeft de zorgaanbieder ernstig gefaald. Bovendien heeft cliënt na afloop van de behandeling meermaals moeten vragen om een afsluitingsbrief en het zogenaamd Rode Draad formulier, ten behoeve van haar vervolgbehandeling bij een andere zorgaanbieder. Hierdoor heeft haar vervolgbehandeling vertraging opgelopen.
De cliënt wil dat de zorgaanbieder diens screening- en intakefase aanpast, dat het behandelprogramma wordt aangepast en dat de nazorg wordt verbeterd. Daarnaast ontvangt cliënt graag excuses van de zorgaanbieder. Tevens vordert cliënt materiële schadevergoeding voor de kosten van de behandeling, de consulten van de huisarts en de psychiater, van medicatie en van studievertraging. Er wordt gevraagd om driemaal het bedrag van de behandeling (in totaal € 13.101,42). De cliënt vordert daarnaast schadevergoeding voor immateriële schade voor de opgelopen psychische schade, voor het niet krijgen van een volledig deugdelijke traumabehandeling en voor het belemmeren van het starten van een vervolgbehandeling.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Tijdens de intake en gedurende de behandeling wordt de nadruk gelegd op A-criterium trauma’s omdat de aanwezigheid daarvan een voorwaarde is om de diagnose PTSS te kunnen stellen en om bij de zorgaanbieder behandeld te kunnen worden. Daarnaast is het zo dat de door de zorgaanbieder aangeboden kortdurende intensieve behandeling het beste aanslaat bij A-criterium trauma’s. Op de tweede dag van de behandeling is het behandelplan (de Rode Draad) inderdaad aangepast omdat het trauma dat die dag op het programma stond het kerntrauma van cliënt leek te zijn. Dit trauma werd door cliënt geblokkeerd vanwege een aantal flash forwards (schrikbeelden), die eerst behandeld moesten worden voordat de EMDR goed kon aanslaan.
De zorgaanbieder is van mening dat de screening- en intakefase niet hoeft te worden aangepast. Gedurende de intake is zorgvuldig gekeken of er sprake was van A-criterium trauma’s, of de zorgaanbieder de cliënt een passende intensieve kortdurende behandeling zou kunnen aanbieden, of er sprake was van rode vlaggen (bijvoorbeeld suïcidaliteit, psychotische kwetsbaarheid of crisisgevoeligheid) en of cliënt goed ingebed was in zorg. Dit laatste is met name bij de kortdurende intensieve (online) behandelprogramma’s belangrijk zodat zo nodig teruggevallen kan worden op deze zorg, bijvoorbeeld bij een crisis. Cliënt bleek toen in aanmerking te komen voor de behandeling.
Verder is de zorgaanbieder van mening dat de behandeling van cliënt wel degelijk goed is opgepakt, dat zij gedurende de behandeling op de juiste manier is begeleid en dat crisissen, voor zover bekend, goed zijn opgepakt. Zo heeft cliënt in haar klacht aangegeven dat zij de laatste behandeldag in een zodanige crisis bleek te zitten dat de hulp van de zorgaanbieder vereist was, maar deze signalen heeft zij niet kenbaar gemaakt bij de behandelaren, sportcoaches en verpleegkundigen. Cliënt is ook meermaals uitgelegd dat zij overdag contact kon opnemen met de verpleegkundige en dat zij ’s nachts een beroep kon doen op de huisartsenpost. Daarnaast wordt de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van cliënten benadrukt, zeker bij de online behandelprogramma’s. Tussen de laatste behandeldag en de terugkomdag is er bovendien meermaals telefonisch contact geweest met de cliënt, waarin de cliënt aangaf zich gehoord te voelen.
De afsluitbrief en de Rode Draad zijn reeds op 22 mei 2020 naar cliënt gestuurd maar cliënt heeft die toen schijnbaar niet ontvangen. Op verzoek is de afsluitbrief op 10 juni 2020 nogmaals toegestuurd en op 8 juli 2020 de Rode Draad.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De overeenkomst die de cliënt en de zorgaanbieder met elkaar hebben gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van de zorgovereenkomst die cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/ hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en een cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
De cliënt heeft aangegeven niet tevreden te zijn over de screening- en intakefase omdat lange tijd onduidelijk was welke van haar trauma’s onder het trauma-criterium (A) voor PTSS vielen. Ter zitting heeft de zorgaanbieder het verschil uitgelegd tussen een A-criterium trauma en een emotioneel trauma. Het is de commissie duidelijk geworden dat deze trauma’s vaak door elkaar heen lopen en dat dat de beoordeling lastig maakt. Omdat de behandeling die de zorgaanbieder aanbiedt, alleen mogelijk is bij A-criterium trauma’s, probeert de zorgaanbieder in de intake fase te onderzoeken welk (soort) trauma voorop staat, zo ook bij cliënt. De commissie kan zich voorstellen dat deze zoektocht voor cliënt moeilijk is geweest maar overweegt ook dat deze zoektocht is vereist om in te kunnen schatten of de zorgaanbieder de juiste behandeling kan geven. Gelet hierop is dus ook niet op voorhand eenduidig vast te stellen welke trauma’s er wel en niet voor behandeling in aanmerking komen, zoals cliënt heeft verzocht. Gelet op het voorgaande heeft de commissie, zoal zij deze bevoegdheid zou hebben, geen aanleiding om de zorgaanbieder voor te stellen de screening- en intakefase te verbeteren.
Wat betreft de klacht over de behandeling zelf, overweegt de commissie als volgt. De cliënt beklaagt zich niet over het feit dat de behandeling bij haar niet heeft geholpen, maar over het feit dat de behandeling haar toestand heeft verergerd. De cliënt geeft aan dat zij op de tweede dag van de behandeling bij haar behandelaren heeft aangegeven te twijfelen of de behandeling goed voor haar was omdat zij zich er zoveel slechter door ging voelen. De cliënt is van mening dat de zorgaanbieder dit ten onrechte als ‘vermijden’ heeft bestempeld. Op de zitting bleek dat zij graag had gezien dat de zorgaanbieder toen een gesprek met haar was aangegaan om te controleren of het echt om vermijden ging of dat de behandeling mogelijk niet goed voor haar was. De commissie heeft het logboek bestudeerd dat tijdens de behandeling van cliënt is bijgehouden. Uit het logboek blijkt dat de spanning van de tweede dag door de behandelaar is herkend en dat de sessie ook is stopgezet om samen met cliënt bij die spanning stil te staan. Aan het einde van de sessie is samen met cliënt een plan voor de komende dagen besproken. In die gesprekken heeft de behandelaar ingeschat dat cliënt aan het vermijden was en is, achteraf onjuist, ingeschat dat het goed voor cliënt zou zijn om de behandeling voort te zetten. De commissie merkt op dat de deelnemers bij een behandeling als in onderhavig geval vaak door een heel diep dal gaan en dat dat de effectiviteit van de behandeling doorgaans ten goede komt. Dit is helaas bij cliënt verkeerd ingeschat. Dat de behandelaar, achteraf gezien, niet goed heeft ingeschat dat de behandeling nadeliger uitpakte dan dat het cliënt zou helpen, is zeer spijtig maar betekent niet dat de zorgaanbieder, door de behandeling wel voort te zetten, niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener mag worden verwacht.
Blijkens het hiervoor genoemde logboek leek het op de derde behandeldag wat beter met cliënt te gaan en gaf zij ook aan verbetering te merken, terwijl de spanning op de vierde (laatste) behandeldag weer erg zichtbaar was. De behandelaar heeft ook hierover met cliënt gesproken en besproken hoe ze hier in een vervolgbehandeling mee om kon gaan. Volgens de klacht van cliënt was voor haarzelf op dat moment duidelijk dat haar toestand heel erg was verergerd maar op basis van wat is beschreven in het logboek was dit nog niet zo overgekomen op de zorgaanbieder. Toen de zorgaanbieder vier dagen na de behandeling contact met cliënt opnam om te vragen hoe het ging, gaf cliënt aan dat zij zich als gevolg van de behandeling veel slechter was gaan voelen. Vanaf dat moment zijn er meerdere telefonische gesprekken met cliënt gevoerd en is hier ook excuses voor aangeboden. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder, zodra duidelijk was dat de behandeling de toestand van cliënt had verergerd, adequaat heeft gehandeld zoals dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener mag worden verwacht.
Ook voor het overige is de commissie niet gebleken dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener mag worden verwacht.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Reeds hierom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van cliënt ongegrond. Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. J.W. Stenvers, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 11 oktober 2021.