Commissie: Recreatie
Categorie: Herstructurering / Schade
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
194100/197384
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De klaagster had een chalet op de camping van de ondernemer. De klaagster kocht het chalet met als doel om het te verhuren. De klaagster klaagt erover dat het chalet 3/4 jaar na de aankoop van het terrein verwijderd moet worden. De klaagster kan niet worden ontvangen, omdat klaagster een beroepsmatig/zakelijk belang heeft, te weten de verhuur van het chalet. Daardoor is klaagster geen recreant in de zin van de RECRON-voorwaarden.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Recreatie (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
Het geschil is ter zitting behandeld op 10 maart 2023 te Utrecht en digitaal (via ZOOM).
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
De ondernemer werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. [VERTEGENWOORDIGER] (advocaat)
Onderwerp van het geschil
Het geschil houdt verband met een op 15 juni 2020 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst staanplaatsovereenkomst.
De consument heeft op 14 februari 2021 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van klaagster luidt als volgt.
“Bezwaar op eis dat 31-12-2022 mijn chalet op kavel [NUMMER] van camping [CAMPING] verwijderd moet. Dit liet eigenaar Dhr. [EIGENAAR] al na 3/4 jaar, na aankoop, aangetekend weten. In deze aangetekende brief bood hij mij een andere plek aan. Later werd mondeling meegedeeld dat mijn chalet te oud was en verwijderd moest. Terwijl dhr. [EIGENAAR] wist dat ik het chalet voor rendement wilde gebruiken.
In juni 2020 heb ik het chalet (245) gekocht van de vriend van de zoon van dhr. [EIGENAAR]. Deze vriend had toen 5 chalets te koop. Wat laat vermoeden dat hij van de chalets af wilde ivm de ophanden zijnde herstructurering. Dhr. [EIGENAAR] heeft mij een chalet laten kopen waarvan hij wist dat hij deze niet op het park wilde houden. Dhr. [EIGENAAR] heeft nooit officieel laten weten dat mijn chalet te oud was. Dit heeft hij mondeling in een gesprek, door een medewerker, laten weten aan dhr. [GEMACHTIGDE] die voor mij, tijdelijk even mijn zaken waarnam. In de aangetekende brief van 27-1-2021 stelde hij mij voor het chalet te verplaatsen. Echter, wat hij eigenlijk wilde is het chalet helemaal niet meer op zijn park. Er volgden van mij kant mails (en een aangetekende brief) om samen tot een oplossing te komen. Ik had uiteraard dit chalet nooit gekocht als ik dit geweten had. Ik wil nog steeds graag tot een oplossing komen.
Ik kan een overzicht maken wat chronologisch plaats vond. Met bijlagen van bewijsmateriaal. Wat mijn punt is dat het oneerlijk is dat hij mij een chalet liet kopen, eerst een andere plek aanbood en vervolgens laat weten dat het chalet er af moet en dat hij nu geen enkele compensatie wil doen aan bv een vergoeding.”
Op 11 juni 2020 heb ik van de ondernemer toestemming gekregen om mijn chalet op kavelnr. [NUMMER] het hele jaar te mogen verhuren.
Op 26 januari 2023 heeft mijn gemachtigde de heer [GEMACHTIGDE] gepoogd een financieel vergelijk te treffen met de ondernemer. In dat gesprek werd snel duidelijk dat de ondernemer niet bereid was om tot een redelijke (financiële) oplossing te komen. Meneer [GEMACHTIGDE] opperde een vergoeding € 9.000,–. Alhoewel dit mijn investering, de kosten van verwijderen en mijn gederfde inkomsten niet dekt, leek mij dit een opening om bij elkaar te komen. De ondernemer gaf direct aan dat dit ver boven zijn bedoelingen ligt. Het gesprek eindigde daarmee snel.
Ter zitting heeft klaagster verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Ik blijf bij wat door mij is aangevoerd. Het chalet heb ik dus in augustus 2022 weg laten halen omdat het niet kon worden verkocht. Het is uit elkaar gehaald, verwijderd van de camping en in onderdelen door mij verkocht aan een derde voor € 500,–. Ik heb dit chalet dus gekocht van een vriend van de zoon van de eigenaar van deze camping voor ongeveer € 14.000,–. Ik heb het chalet toen gekocht voor de verhuur, omdat ik die inkomsten hard nodig heb om van te leven. Dat was ook de reden voor mijn koop van dat chalet. Het ging mij om het daarmee te maken rendement. Het heeft nu echter niets opgeleverd. Er werd mij bij de koop gezegd dat ik het meteen kon gaan verhuren. Die verkoper had vijf chalets te koop en dit was de mooiste. Ik verwijt de ondernemer dat hij mij niet (tijdig) heeft gewaarschuwd voor de herstructureringsplannen, die in augustus 2022 werden uitgevoerd. De ondernemer heeft mij of de heer Valk nooit schikkingsbedragen genoemd. Ook heeft hij mij niet gezegd dat ik mogelijk nog recht heb op een half jaar stageld en een verplaatsingskostenvergoeding. Waarom is er op deze camping geen doorverkoopbeleid?
Klaagster verlangt dat de ondernemer wordt verplicht tot betaling aan haar van de aanschafprijs van het chalet ad € 14.000,–.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt als volgt.
De huur van kavel [NUMMER] hebben wij inderdaad al op 27 januari 2021 opgezegd. In de aangetekende huuropzegging hebben wij klaagster uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek om samen te kijken naar de mogelijkheden op ons park, echter is daar uiteindelijk geen gebruik van gemaakt. Omdat de mensen op de receptie niet weten in welke staat een chalet op het park verkeerd, hebben wij de duidelijke afspraak dat er te allen tijde gezegd wordt dat er gekeken zal worden of er een chalet verplaatst mag worden. Dit is dus een standaard uitspraak geweest. Zoals wij mondeling hebben laten weten was kavel [NUMMER] geen optie meer daar deze vergeven was aan een ander. Hierop hebben wij niks meer van recreant mogen vernemen. Vandaar ons mailbericht op 3 oktober 2022. Naar onze mening hebben wij geheel volgens de regels en naar eer en geweten gehandeld.
Ter zitting is namens de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De ondernemer vindt dit een vervelende zaak. Er is gepoogd om tot een oplossing te komen door herplaatsing van het chalet. Daar is klaagster niet (tijdig) op ingegaan, waarmee die kans is verkeken. Klaagster vordert de aanschafwaarde van het chalet als schadevergoeding van de ondernemer. Maar het is niet de ondernemer geweest die haar dat chalet heeft verkocht. De ondernemer ziet niet in dat hij in het kader van de toenmalige staanplaatsovereenkomst van partijen schadeplichtig heeft gehandeld. Dat klaagster mogelijk een kat in de zak heeft gekocht is niet de ondernemer te verwijten.
Mogelijk heeft klaagster nog wel aanspraak op de in de algemene voorwaarden aangeduide her-plaatsingsvergoeding en ook de vergoeding voor compensatie stageld, maar de ondernemer wil eerst de uitkomst van deze zaak afwachten. Die vergoedingen worden in dit geding niet door klaagster gevorderd. De ondernemer biedt hier ter zitting ook niet aan om dat te betalen. Het gaat nu om wat anders.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Cruciaal in dit geding is de vordering van klaagster tot betaling van de koopsom van het chalet. Meer en anders wordt door haar in dit geding niet gevorderd, zo heeft klaagster ter zitting nog eens duidelijk gemaakt.
Ontbinding van de koop van het chalet kan daarvoor niet de grondslag zijn, want de ondernemer is niet de partij geweest van wie recreant het chalet heeft gekocht. De koopsom is ook aan een derde betaald.
Wat dan resteert als mogelijke grondslag voor schadevergoeding, is niet-nakoming van de staanplaatsovereenkomst van partijen. Die overeenkomst is door opzegging beëindigd, en de rechtsgeldigheid van die beëindiging is op zich niet in geschil. Dat volgt ook uit ook de vordering van recreant, immers alleen strekkende tot betaling van de koopsom van het chalet.
Van het door partijen overeengekomene maken deel uit de RECRON-Voorwaarden Voor Vaste Plaatsen (2016).
In artikel 19 (Geschillenregeling) van die voorwaarden is de taak van deze commissie in lid 3 beperkt
tot de beoordeling “(…)van een geschil over de uitvoering van deze overeenkomst (…)”.
Onder “deze overeenkomst” moet blijkens artikel 1 letter a van die voorwaarden worden verstaan: “overeenkomst tussen de recreant en de ondernemer inzake het gebruik van de plaats;”.
Uit art. 1 onder a blijkt (dus) dat die RECRON-Voorwaarden alleen van toepassing zijn op een huurovereenkomst tussen een recreant en de ondernemer. Zodra een recreant niet als huurder van de plaats optreedt maar als (commerciële) verhuurder van zijn eigen kampeermiddel is hij niet als recreant aan te merken, zoals in art. 1 onder a is bedoeld. De beschermende bepalingen in de nu geldende RECRON-Voorwaarden zijn voor de recreant bedoeld zolang hij de gehuurde plaats voor eigen recreatief gebruik aanwendt, zie art 2 lid 1, maar volgens constante jurisprudentie van deze commissie is dat niet het geval voor een consument die (commerciële) verhuur van zijn kampeermiddel wenst.
De desgevraagd door de ondernemer aan recreant verleende toestemming om zelf haar chalet aan derden te verhuren valt niet onder de reikwijdte van de bepaling van art. 1 onder a omdat de recreant niet als recreant en huurder van de jaarplaats, maar als beoogd verhuurder van haar kampeermiddel moet worden aangemerkt.
Dit is dus een bewuste beperking van “deze overeenkomst” waarvan (alleen) een geschil over de uitvoering daarvan kan worden voorgelegd aan deze commissie ter beoordeling middels het geven van een voor partijen bindend advies.
Of anders gezegd; voor het zakelijke/beroepsmatige belang van klaagster om haar plaats/kampeermiddel te (laten) verhuren aan derden, bieden de meergenoemde algemene voorwaarden geen platform; die zijn daarvoor niet geschreven.
Dit brengt mee dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht, die immers alleen is gebaseerd op de grondslag dat naar zeggen van klaagster door de ondernemer schade is veroorzaakt in de vorm van gederfde beroepsmatige/zakelijke inkomsten. Door klaagster is herhaald – en ook ter zitting – verklaard dat zij het chalet alleen heeft gekocht met als doel om daarmee verhuurinkomsten te genereren.
De slotsom luidt dan ook dat dit geen geschil betreft dat bij deze commissie aanhangig kan worden gemaakt.
Beslissing
Klaagster wordt in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard om reden als voormeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie bestaande uit mr. M.L.J. Koopmans, voorzitter, en mevrouw J. Hagedoorn en mr. drs. M.J. Ziepzeerder, leden, op 10 maart 2023.