Klacht over tariefverschil bij wateraansluitingen ongegrond verklaard

De Geschillencommissie




Commissie: Water Zakelijk    Categorie: grondslag en/of hoogte tarief    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies na tussen advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 583421/699315

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De verbruiker klaagde over een hoger tarief dan geoffreerd voor wateraansluitingen, stellend dat de uitvoering in 2022 plaatsvond. De offerte vermeldde dat het tarief van het uitvoeringsjaar bepalend is. De commissie oordeelde dat de verbruiker onvoldoende onderbouwing gaf voor uitvoering in 2022. De aannemersverklaringen en foto’s bevestigden dit niet. Omdat de uitvoering aannemelijk in 2023 plaatsvond, geldt het tarief van dat jaar. De klacht werd ongegrond verklaard en het depotbedrag van € 3.615,20 werd aan het bedrijf uitgekeerd.

De volledige uitspraak

Samenvatting

Het geschil gaat over de in rekening gebrachte kosten voor een aantal aansluitingen. Bepalend daarvoor is het jaar van uitvoering.

Beoordeling

In voornoemde tussenbeslissing heeft de commissie, naast overwegingen over de ontvankelijkheid, het volgende overwogen:

“Op verzoek van de verbruiker/aangeslotene is een aantal aansluitingen voor water gerealiseerd. De verbruiker/aangeslotene klaagt over de hoogte van het tarief dat afwijkt van de offerte, en het aantal in rekening gebrachte aansluitingen. (…) Daarop heeft het bedrijf als volgt geantwoord: “De opdrachtbevestiging is verstuurd met de prijzen van 2022, de uitvoering is geweest in 2023, de factuur bevat dan ook de prijzen van 2023.” (…) Omdat de commissie diverse vragen betreffende de inhoud heeft, zal zij een vervolgzitting plannen. Partijen dienen dan in elk geval antwoord te geven op de vraag op welke datum de werkzaamheden (verricht door een door de verbruiker/aangeslotene ingeschakelde aannemer die door de aannemer van het bedrijf is goedgekeurd) aan het bedrijf opgeleverd zijn. Partijen dienen bij voorkeur een verklaring van de door hen ingeschakelde aannemers over te leggen. (…)”

Genoemde verklaringen werden gevraagd omdat in de door het bedrijf uitgebrachte offerte staat dat de prijzen van het moment van uitvoering bepalend zijn. Die offerte is door verbruiker/aangeslotene geaccepteerd. De offerte dateert van 23 december 2022. Partijen twisten erover of de uitvoering in de laatste week van december 2022 heeft plaatsgevonden (standpunt verbruiker/aangeslotene) of begin 2023 (standpunt bedrijf; de factuur van het bedrijf vermeldt 6 januari 2023 als datum van uitvoering). Geen van beide partijen heeft de gevraagde verklaring overgelegd.

De commissie overweegt dat de aansluitingen zijn uitgevoerd door een op voordracht van de verbruiker/aangeslotene ingeschakelde aannemer (Aarts) die functioneerde als onderaannemer van de vaste aannemer van het bedrijf (Van den Heuvel). Tijdens de heden gehouden zitting is aan de orde geweest de door de verbruiker/aangeslotene overgelegde e-mail d.d. 23 september 2024 van Aarts, waarin staat dat de uitvoering plaatsvond eind 2022, begin 2023, doch dat de exacte datum niet bekend is.
Van den Heuvel heeft in een e-mail van 23 december 2022 verklaard dat zij wil uitvoeren in week 2 van 2023.

De commissie komt tot het oordeel dat verbruiker/aangeslotene niet geslaagd is in de onderbouwing van zijn stelling dat de uitvoering plaatsvond in 2022. De verklaring van Aarts toont dat niet aan, terwijl de verklaring van Van den Heuvel evenmin in die richting wijst. De verbruiker/aangeslotene heeft er nog op gewezen dat de benodigde materialen in 2022 aan de aannemer geleverd zijn, doch een levering toont niet aan wanneer de uitvoering plaatsvond. Evenmin tonen de overgelegde foto’s d.d. 8 januari 2023, waarop gelegde leidingen te zien zijn, dat aan.

Over het aantal gerealiseerde aansluitingen heeft de verbruiker/aangeslotene opgemerkt dat slechts 15 aansluitingen gerealiseerd zijn. Nu het bedrijf 15 aansluitingen in rekening gebracht heeft, is dat geen geschilpunt.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. In die situatie dient het bij de commissie in depot gestorte bedrag aan het bedrijf uitgekeerd te worden, nu dat bedrag ziet op het ten laste van de verbruiker/aangeslotene openstaande bedrag (hoofdzakelijk het verschil tussen de offerte en de factuur).

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door de verbruiker/aangeslotene verlangde wordt afgewezen.

Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend. Het gehele in depot gestorte bedrag ad € 3.615,20 dient aan het bedrijf uitgekeerd te worden.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is het bedrijf aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Deze behandelingskosten worden geheel betaald.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Water zakelijk, bestaande uit de heer mr. R.J. Paris, voorzitter, de heer mr. E.F. Verduin, de heer mr. C.J.J. Havermans, leden, op 27 mei 2025.

Print/PDF