
Commissie: Energie Zakelijk
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
193695/196532
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De klager stelt de ondernemer ervoor aansprakelijk dat hij te lang heeft gewacht met het leveren van energie na de aanvraag van de aansluiting. De ondernemer voert aan dat de klager niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar klacht, aangezien de klacht later dan 12 maanden na de datum waarop de klacht is ingediend bij de ondernemer, bij de commissie is ingediend. De commissie is van oordeel dat de klager inderdaad niet-ontvankelijk is.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Gevolgschade wegens niet tijdige aansluiting van de elektriciteitsaansluiting en kosten voor meerwerk.
Standpunt van de verbruiker/aangeslotene
Voor het standpunt van de verbruiker/aangeslotene verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De klacht betreft de overeenkomst tot aansluiting. Het verzoek hiertoe is gedaan op 13 augustus 2020 en deze werd uitgevoerd op 24 september 2021. Het bedrijf is niet haar verplichting nagekomen om binnen een redelijke termijn de aangenomen opdracht tot aansluiting uit te voeren. Hierdoor heeft de verbruiker/aangeslotene aanzienlijke schade geleden waarvoor hij op 23 november 2021 per e-mail en op 26 november 2021 per aangetekende brief het bedrijf aansprakelijk heeft gesteld. Na afwijzing van de claim heeft de verbruiker/aangeslotene het bedrijf op 19 januari 2022 aansprakelijk gesteld.
Deze aansprakelijkheid is gebaseerd op onder meer de inspanningsverplichting van het bedrijf (artikel 5 lid 12 AV) en op het wijzigen van de opdracht zonder overleg (artikel 4 lid 2 AV); op artikel 23 lid 4 van de Elektriciteitswet met betrekking tot een redelijke aansluitingstermijn; het onredelijk bezwarend karakter van de exoneratieclausule (artikel 6.237 aanhef en onder f Burgerlijk Wetboek); op de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek); en aansprakelijkheid wegens grove schuld (artikel 11 lid 1 AV).
De verbruiker/aangeslotene stelt het bedrijf aansprakelijk voor de geleden schade, uit coulance met ingang van 1 januari 2021 in plaats van 17 december 2020.
De geleden schade bestaat dan uit de inkomsten uit de verkoop van opgewekte kWh elektriciteit en de onder de subsidie vallende teruggave van de Energiebelasting over deze kWh door verlies van werkelijke zonuren over 38 weken alsook voor een deel van de door hem bestede uren aan het indienen van de aansprakelijkheidstelling ten bedrage van € 41.581,– (inclusief BTW).
De klacht gaat ook over een meerwerkopdracht vlak voor de aansluiting. De offerte van 7 september 2021 voor extra werkzaamheden is onder dwang van de door het bedrijf veroorzaakte situatie geaccepteerd. De verbruiker/aangeslotene wil vernietiging van de meerwerkopdracht, gebaseerd op artikel 4:44 lid 4 Burgerlijk Wetboek (misbruik van omstandigheden) en kwijtschelding van het bedrag van € 4.154,54.
Standpunt van het bedrijf
Voor het standpunt van het bedrijf verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Het bedrijf verzoekt de verbruiker/aangeslotene niet-ontvankelijk in de klacht te verklaren op grond van artikel 6, lid 1, sub b van het Reglement Geschillencommissie Energie Zakelijk (hierna: reglement). De consument heeft zijn klacht niet binnen 12 maanden na de datum waarop hij de klacht bij het bedrijf indiende (op 23 en 26 november 2021) bij de commissie aanhangig gemaakt (28 november 2022). Uit de brief van 26 november 2021 blijkt dat ook al een aansprakelijkstelling is gestuurd op 21 juni 2021.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Vaststaat dat op 18 augustus 2020 de opdrachtbevestiging ter zake de elektriciteitsaansluiting aan het adres van de verbruiker/aangeslotene is gedaan en het bedrijf op 24 september 2021 tot aansluiting is overgegaan, alsook dat door de verbruiker/aangeslotene een factuur voor aanvullende werkzaamheden van 7 september 2021 is voldaan. De verbruiker/aangeslotene stelt dat het bedrijf gehouden is gevolgschade te betalen wegens niet tijdige aansluiting van de elektriciteitsaansluiting en over moet gaan tot kwijtschelden van het betaalde meerwerk.
Allereerst dient beoordeeld te worden of de verbruiker/aangeslotene ontvankelijk in de klacht is. De commissie is van oordeel dat sprake is van een termijnoverschrijding bij het indienen van de onderhavige klacht als bedoeld in artikel 6, lid 1, sub b, reglement.
Weliswaar heeft de verbruiker/aangeslotene op 23 en 26 november 2021 een klacht ingediend bij het bedrijf en op 14 november 2022 de onderhavige klacht bij de commissie aanhangig gemaakt, waartussen minder dan 12 maanden zijn verstreken, maar blijkens de berichten van 23 en 26 november 2021 heeft de verbruiker/aangeslotene het bedrijf reeds eerder, op 21 juni 2021, een aansprakelijkstelling gestuurd.
In beide berichten staat immers het volgende vermeld:
“Op 21 juni 2021 heb ik [ondernemer] voor een eerste termijn aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het niet nakomen van haar verplichting om ingevolge artikel 23 lid 4 van de Elektriciteitswet binnen een redelijke termijn, welke gesteld wordt op 18 weken, te voldoen aan de door [ondernemer] aangenomen opdracht tot aansluiting.”
Beide latere berichten behelzen aldus dezelfde klacht als de eerdere brief van 21 juni 2021 en vinden hun oorsprong in dezelfde door de verbruiker/aangeslotene vermelde tekortkoming, namelijk de niet tijdige uitvoering van de overeenkomst tot aansluiting op grond waarvan de verbruiker/aangeslotene schade vordert. Dat die eerdere brief, zoals de verbruiker/aangeslotene heeft aangevoerd, slechts een eerste deel van een aansprakelijkheidstelling betrof en deze werd gevolgd door de latere aansprakelijkstellingen van 23 en 26 november 2021 maakt dit niet anders. Dit betekent dat de verbruiker/aangeslotene de klacht niet binnen 12 maanden na indienen van de klacht bij het bedrijf aanhangig heeft gemaakt bij de commissie als vermeld in artikel 6, lid 1, sub b van het reglement en tot niet-ontvankelijkheid moet leiden.
De verbruiker/aangeslotene is in het klachtonderdeel over de meerwerkopdracht en de vordering tot kwijtschelding van € 4.154,54, waarop het bedrijf afwijzend heeft beslist eveneens niet-ontvankelijk nu het een geschil betreft over de niet-betaling van een factuur terwijl daaraan geen inhoudelijke klacht ten grondslag ligt in de zin van artikel 5, aanhef, sub 2, reglement.
Gelet hierop wordt niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht.
Op grond van het voorgaande is de verbruiker/aangeslotene niet-ontvankelijk in de klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De verbruiker/aangeslotene wordt in de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie Zakelijk, bestaande uit mevrouw mr. I.K. Rapmund, voorzitter, de heer mr. SJ.S. Bakker, de heer W.F. de Ruijter BSc, leden, op 27 maart 2023.