Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: bejegening / Diagnose / Informatieverstrekking
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
160448/179227
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Door een verkeerde diagnose heeft de cliënt onnodig geleden. De cliënt verwijt de zorgaanbieder onzorgvuldig handelen op 14 en 16 november 2021, onheuse bejegening en onvoldoende informatieverstrekking.
Volgens de zorgaanbieder is de cliënt zorgvuldig en volgens protocol behandeld en bejegend. Verder is de cliënt niet-ontvankelijk in de klachten over de bejegening en informatieverstrekking, omdat deze klachten door de klachtencommissie van de zorgaanbieder al gegrond zijn verklaard.
Volgens de commissie is niet duidelijk vermeld dat de Raad van Bestuur het oordeel van de klachtencommissie overneemt. De cliënt is daarom ontvankelijk. Voor het onzorgvuldig handelen op 14 november ontbreekt bewijs en op 16 november was daarvan volgens de commissie geen sprake. Ook is geen sprake van onheuse bejegening of onvoldoende informatieverstrekking. De klachten zijn ongegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
mevrouw [naam], wonende te Zaandam
(hierna te noemen: cliënte)
en
Zaans Medisch Centrum, gevestigd te Zaandam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2023 te Utrecht.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van zorgverlening door de zorgaanbieder.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënte is opgenomen geweest op de eerste hulp van de zorgaanbieder met galsteenlijden en een alvleesklierontsteking. Zij is verkeerd gediagnosticeerd en moest daardoor onnodig lijden.
Ook is getracht cliënte met een acute alvleesklierontsteking de eerste dag ten onrechte naar huis te sturen.
Zij heeft van de opnameperiode en uiteindelijke operatie zeer veel emotionele schade opgelopen.
Cliënte heeft haar klacht onderverdeeld in vier klachtonderdelen, te weten:
1) Onzorgvuldig handelen door de spoedeisende hulp arts (SEH-arts) op zondag 14 november 2021
De SEH-arts belde cliënte op deze dag terug toen de ambulancemedewerkers er waren. Hij heeft met hen gesproken en aangegeven dat klaagster niet naar de SEH gebracht kon worden, zolang er geen sprake was van koorts. De situatie van cliënte is daarom niet goed ingeschat door de SEH-arts, achteraf bleek er wel degelijk sprake te zijn van een ontsteking. Tevens is er onjuiste informatie over een operatie doorgegeven aan de ambulancemedewerkers door de SEH-arts.
2) Onzorgvuldige handelen door de SEH-artsen op 16 november 2021
Op de SEH bleek de galblaas van cliënte ontstoken te zijn. Haar werd verteld dat deze verwijderd moest worden. Echter, wegens een gebrek aan voldoende plek in het ziekenhuis op dat moment, zou cliënte worden ontslagen. De betreffende verpleegkundige heeft er voor gezorgd dat cliënte die avond toch kon worden opgenomen. Op 18 november 2021 bleek dat op de SEH belangrijke bloedwaarden waren gemist door de artsen en dat een alvleesklierontsteking over het hoofd was gezien. Op donderdag 18 november 2021 bleek op de MRI dat er tevens sprake was van een galwegobstructie. Dit houdt in dat de galblaas niet verwijderd mag worden. Indien er op 16 november wel plek was geweest, had cliënte vermoedelijk een galblaasverwijdering ondergaan met alle gevolgen van dien. Cliënte vindt dit nalatig en geeft aan dat de betrokken artsen haar een onnodig risico hebben laten lopen.
3) Onheuse bejegening door de SEH-arts op 16 november 2021
Er was totaal geen inlevingsvermogen van de SEH arts die cliënte met ontslag stuurde. De vragen met betrekking tot de reanimatie vond cliënte zeer ongepast gezien de timing en situatie.
4) Onvoldoende informatie aan cliënte
Cliënte meent dat ze niet voldoende geïnformeerd is over haar situatie en over het kijkonderzoek van de galwegen en de afvoergang van de alvleesklier (ERCP). Het ERCP-onderzoek ging om onduidelijke redenen niet door, maar cliënte werd wel de hele dag nuchter gehouden. Pas in de avond kreeg zij te horen dat het onderzoek op maandag 22 november 2021 zou plaatsvinden. Cliënte is niet geïnformeerd waarom het onderzoek niet doorging op 19 november. Voorts is cliënte van mening dat alle artsen die met haar communiceerden, behalve de artsen die het ERCP-onderzoek deden, elkaar tegenspraken en cliënte geen, slechte of tegenstrijdige uitleg en voorlichting gaven. Dit heeft niet alleen lichamelijk grote impact gehad maar ook geestelijk.
Cliënte vordert daarom een schadevergoeding van € 15.000,– voor opgelopen emotionele schade en onnodig lijden.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder stelt allereerst dat cliënte niet-ontvankelijk is in klachtonderdelen 3 en 4 nu deze klachtonderdelen gegrond zijn verklaard in de interne klachtprocedure van de zorgaanbieder.
Nu er ten aanzien van deze onderdelen geen geschil meer bestaat tussen de zorgaanbieder en cliënte geen belang meer heeft bij een oordeel hierover, stelt de zorgaanbieder dat niet meer wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling hiervan.
Inhoudelijk stelt de zorgaanbieder het volgende.
In het eerste klachtonderdeel verwijt cliënte de zorgaanbieder van onzorgvuldig handelen op 14 november 2021. In de interne klachtenprocedure is dit onderdeel gegrond verklaard. In de reactie van de Raad van Bestuur op de uitspraak van de klachtencommissie heeft de Raad van Bestuur de klachtencommissie hierin niet gevolgd. De zorgaanbieder stelt dat vaststaat dat de diverse partijen een geheel andere beleving hebben gehad van hoe het gesprek tussen de ambulancedienst en de arts-assistent destijds is verlopen. De zorgaanbieder is van oordeel dat in zo’n geval niet meer gewicht kan worden toegekend aan de woorden van de ene partij dan aan de woorden van de andere partij waardoor dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard. Die communicatie heeft tot de situatie geleid dat cliënte niet is gepresenteerd op de SEH door de ambulance. Uitdrukkelijk wordt betwist dat dit is ingegeven door onwilligheid van de arts-assistent omdat cliënte geen koorts zou hebben.
Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel, waarin wordt gesteld dat eerst op 18 november 2021 is gebleken dat sprake was van een contra-indicatie voor het aanvankelijke advies van 16 november 2021 om de galblaas te verwijderen, stelt de zorgaanbieder dat dit verwijt ten onrechte wordt gemaakt.
Het is juist dat kort na de opname van cliënte op de SEH op 16 november 2021 de gedachte was dat de galblaas verwijderd zou moeten worden, echter werd toen allereerst vooral ook de noodzaak gezien om nadere bloed-bepalingen te doen. Deze nadere bloedbepalingen toonden afwijkende leverwaarden, waarmee de galblaasverwijdering ook subiet van de baan was. Al op 17 november 2021 (en niet pas op 18 november 2021) volgden nog een amylasebepaling en een MRCP en werd gekomen tot de diagnose pancreatitis. De zorgaanbieder betwist uitdrukkelijk dat cliënte eerst werd opgenomen na tussenkomst van een verpleegkundige. In het medisch dossier van cliënte staat ook expliciet vermeld dat de arts-assistent in overleg met de superviserend chirurg heeft besloten tot opname van cliënte. Het was eerder op de dag al besproken dat de voorkeur ernaar uitging cliënte op te nemen er was echter geen bed beschikbaar, ook niet in omliggende ziekenhuizen. Nadat de afwijkende leverwaarden bekend werden, vormde dat aanleiding tot de beslissing om cliënte op te nemen en dat werd mogelijk omdat inmiddels in het eigen ziekenhuis een bed beschikbaar was gekomen. De zorgaanbieder betwist voorts nadrukkelijk dat bloedwaarden zouden zijn ‘gemist’ en dat een pancreatitis ‘over het hoofd is gezien’. Al in de avond van 16 november 2021 werden de afwijkende leverwaarden gezien, en werd nader beeldvormend en labonderzoek ingesteld. Op basis van dat aanvullend onderzoek werd al de volgende dag duidelijk dat sprake was van (ook) een pancreatitis. Cliënte gaat voorbij aan het feit dat het stellen van een juiste en volledige diagnose hoe dan ook enige tijd vergt en dat het zodoende ook kan gebeuren dat in latere instantie terug moet worden gekomen op het aanvankelijke plan om op korte termijn te gaan opereren.
Dat is inherent aan het medische vakgebied en kan wellicht wat frustraties geven maar valt onmogelijk te vermijden. Juist door het adequate handelen op de SEH en de wens om eerst een volledige diagnose te hebben kon op goede gronden worden besloten de operatie uit te stellen. Hier is welgeteld 1 dag overheen gegaan, waarbij nog relevant is op te merken dat de situatie van cliënte op 16 november 2021 niet meteen deed denken aan een pancreatitis.
Ten aanzien van het derde klachtonderdeel stelt de zorgaanbieder dat cliënte dit gesprek als onheus heeft ervaren, maar dit maakt nog niet dat hierover een terecht verwijt kan worden gemaakt. Indien een patiënt bij de zorgaanbieder wordt opgenomen, wordt het protocol ter zake de opnameprocedure gevolgd.
Dit protocol houdt onder meer in dat de patiënt binnen 24 uur na opname wordt gezien door een medisch specialist ter vastlegging van het beleid behandelbeperking. Kort gezegd: of een niet-reanimeer en/of een niet-beadem-beleid wordt afgesproken. In dit geval is dat codegesprek door de arts-assistent gedaan. Het is de zorgaanbieder bekend dat cliënte de op dat beleid betrekking hebbende vragen als vervelend heeft ervaren, onder meer omdat deze vragen werden gesteld in het bijzijn van haar dochter. Cliënte heeft dat meteen na het gesprek kenbaar gemaakt waarna de arts-assistent van de avond nog diezelfde avond samen met een verpleegkundige naar cliënte is gegaan om haar klacht hierover aan te horen en een nadere uitleg over het codegesprek te geven. De arts-assistent van het gesprek is de volgende dag ook nog zelf naar cliënte gegaan om met haar te spreken over het codegesprek van de dag ervoor. Hoewel duidelijk is dat het codegesprek bij cliënte niet in goede aarde is gevallen, is niet bekend wat er exact is besproken en hoe dat is besproken en evenmin of dit wel zodanig is geweest dat dit als onzorgvuldig moet worden gekwalificeerd. Dat de arts-assistent ‘totaal geen inlevingsvermogen’ heeft getoond, is niet aannemelijk aangezien de arts-assistent hier bij cliënte meteen op terug is gekomen toen zij vernomen had van de wrevel, maar kan hoe dan ook achteraf niet (meer) worden vastgesteld. Het is reeds om die reden dat dit klachtonderdeel niet gegrond kan worden verklaard. Ten aanzien van de uitspraak van de klachtencommissie dat vorengenoemd protocol niet zou zijn gevolgd omdat het gesprek is gevoerd voordat diagnose en behandelplan rond waren, stelt de zorgaanbieder dat deze voorwaarde niet volgt uit het protocol. In het protocol staat genoemd dat het codegesprek binnen 24 uur na opname geschiedt.
Dat is hier gebeurd.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4 betwist de zorgaanbieder dat zij hierin onzorgvuldig heeft gehandeld. Zowel in het medisch dossier als in het verpleegkundige dossier wordt vermeld dat met cliënte is gesproken over het annuleren van de ERCP op 18 november 2021 en dat deze beslissing aan haar ook is uitgelegd c.q. toegelicht. Het is niet juist dat cliënte hierover pas in de avond van 18 november 2021 is geïnformeerd. Het verpleegkundig dossier vermeldt dat cliënte al om 14.30 uur mocht gaan eten en dat het gesprek over het niet verrichten van de ERCP plaatshad om 15.00 uur. Cliënte stelt dat zij op 18 november 2021 vanaf middernacht tot aan 14.30 uur achteraf gezien onnodig nuchter is gebleven.
Echter is dat een vervelend bijgevolg van het feit dat op 17 november 2021 pas aan het licht kwam dat sprake was van een pancreatitis er hierna overdracht naar de Interne plaatsvond en in de tussentijd aanleiding werd gezien om de mogelijkheid van een spoed-ERCP nog even open te houden. Voor het feit dat cliënte achteraf gezien onnodig nuchter is gehouden, zijn overigens al op diezelfde dag aan haar excuses gemaakt.
Voor wat betreft de gevorderde schade stelt de zorgaanbieder dat door cliënte niet wordt toegelicht noch duidelijk gemaakt waaruit de emotionele schade dan wel het onnodig lijden heeft bestaan.
De zorgaanbieder neemt aan dat cliënte heeft bedoeld dat zij achteraf gezien enkele uren onnodig nuchter heeft moeten blijven. De zorgaanbieder stelt dat geen sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen en dat zodoende niet wordt voldaan aan het eerste wettelijke vereiste voor het hebben van een aanspraak op een immateriële schadevergoeding. Er is bovendien geen sprake van schade.
Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
Nu de zorgaanbieder heeft gesteld dat de cliënte niet-ontvankelijk is in twee onderdelen van haar klacht, zal de commissie zich allereerst uitlaten over de ontvankelijk. De commissie heeft het volgende overwogen.
Cliënte heeft op 2 december 2021 een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder.
Die klacht komt overeen met de thans bij de commissie ingediende klacht. In de uitspraak van de klachtencommissie van 12 juli 2022 zijn drie onderdelen van de klacht, te weten de onderdelen 1, 3 en 4, gegrond verklaard. Cliënte heeft op 10 juli 2022 haar klacht bij de commissie aanhangig gemaakt, derhalve vóór de uitspraak van de klachtencommissie en vóór de reactie van de Raad van Bestuur als afdoening van de klacht. In het op 10 juli 2022 door cliënte ingevulde en ingediende vragenformulier worden slechts de klachtonderdelen 2, 3 en 4 vermeld. Klachtonderdeel 1 wordt later, na ontvangst van de reactie van de Raad van Bestuur op de klacht, alsnog door cliënte toegevoegd. Op 21 juli 2021, na ontvangst van de uitspraak van de klachtencommissie, heeft cliënte een aanvullende schriftelijke reactie aan de commissie toegezonden.
In het verweerschrift van 9 september 2022 stelt gemachtigde primair dat cliënte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de klachtonderdelen 3 en 4 aangezien deze onderdelen door de klachtencommissie gegrond zijn verklaard. In het materiele verweer wordt vervolgens subsidiair gemotiveerd aangevoerd dat en waarom deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
In de (ongedateerde) brief van de Raad van Bestuur, door cliënte ontvangen op of omstreeks 20 oktober 2022, wordt aangegeven dat het verweerschrift van 9 september 2022 de reactie van het ziekenhuis op de uitspraak van de klachtencommissie bevat. Ten aanzien van klachtonderdeel 1, dat door de klachtencommissie gegrond was verklaard, geeft de Raad van Bestuur aan zich niet geheel te kunnen vinden in de wijze waarop deze gegrondverklaring tot stand is gekomen. Dit is aanleiding geweest voor cliënte om klachtonderdeel 1 toe te voegen aan de klacht. Voor de overige onderdelen wordt verwezen naar het verweerschrift.
De commissie kan de zorgaanbieder niet volgen in diens standpunt dat cliënte niet-ontvankelijk is in een aantal klachtonderdelen nu deze door de klachtencommissie gegrond zijn verklaard. De klachtencommissie is een adviserend orgaan; het is aan de Raad van Bestuur uiteindelijk te beslissen of een klacht al dan niet gedeeltelijk gegrond of ongegrond is. Ten tijde van het indienen van het verweerschrift op 9 september 2022 was de reactie/het besluit van de Raad van Bestuur ten aanzien van de klachtafhandeling nog niet bekend.
In de bestuurlijke reactie van de Raad van Bestuur op de klacht wordt verwezen naar het verweerschrift voor wat betreft het standpunt van de zorgaanbieder. In dat verweerschrift wordt verzocht cliënte niet ontvankelijk te verklaren in klachtonderdelen omdat de klachtencommissie deze gegrond heeft verklaard.
In het verweerschrift wordt subsidiair inhoudelijk gemotiveerd dat de klachten ongegrond zijn.
Nu er vanuit de Raad van Bestuur van de zorgverlener geen ondubbelzinnig bericht aan cliënte is gekomen dat zij het advies van de klachtencommissie overneemt, houdt de commissie het er voor dat cliënte door het uitblijven hiervan nog immer een belang heeft bij de behandeling van deze klachtonderdelen, waardoor zij ontvankelijk is in de klachtonderdelen 3 en 4.
De commissie komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van alle klachtonderdelen.
Het toetsingskader
Cliënte en de zorgaanbieder hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting.
De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
De toetsing
De commissie dient te onderzoeken of de zorgaanbieder bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd. De commissie heeft hiertoe het volgende overwogen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1
Cliënte stelt dat haar medische situatie op 14 november 2021 door de zorgaanbieder niet goed is ingeschat en zij hierdoor ten onrechte niet naar het ziekenhuis is vervoerd. Cliënte meent dat dit te wijten is aan de arts-assistent die telefonisch heeft gesproken met de ambulancemedewerker die op dat moment bij cliënte aanwezig was. De arts zou gezegd hebben dat zolang cliënte geen koorts heeft zij niet meegenomen hoeft te worden naar het ziekenhuis. Ook zou door de betreffende arts tegen de ambulancemedewerker zijn gezegd dat reeds een operatie voor een galblaasverwijdering was ingepland, terwijl daarvan nog geen sprake was. Twee dagen later is cliënte alsnog met spoed naar de SEH gestuurd. Door de zorgaanbieder wordt gesteld dat het niet zo is dat de arts-assistent cliënte niet wilde laten insturen, dit was al besproken met de chirurg en het plan was dat cliënte naar de SEH zou komen. Echter de arts-assistent heeft het bericht van de ambulanceverpleegkundige opgevat als dat de situatie onder controle was en een presentatie op de SEH niet meer nodig zou zijn. Daar is de arts-assistent in meegegaan.
De commissie stelt dat partijen een andere beleving hebben van de gebeurtenis op 14 november 2021. Wat er precies is gezegd en door wie is voor de commissie niet vast komen te staan. Cliënte is er daarmee niet in geslaagd aan te tonen dat de betreffende arts-assistent onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. De commissie zal dit klachtonderdeel bij gebrek aan bewijs ongegrond verklaren.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2
De stelling van cliënte dat belangrijke bloedwaarden zijn gemist en een alvleesklierontsteking/ galwegobstructie over het hoofd waren gezien, volgt de commissie niet. Zoals in het verweerschrift wordt gesteld en uit het medisch dossier blijkt, werden al in de avond van 16 november 2021 de afwijkende leverwaarden gezien en werd nader beeldvormend en labonderzoek ingesteld.
Op basis van dat aanvullend onderzoek werd al de volgende dag, op17 november, duidelijk dat sprake was van een alvleesklierontsteking. Dit was in tegenstelling tot hetgeen cliente stelt niet pas op 18 november het geval. De commissie onderschrijft het oordeel van de klachtencommissie op dit punt en verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3
In dit onderdeel klaagt cliënte over de wijze van bejegening tijdens en timing van het zogenaamde codegesprek. Cliënte heeft dit gesprek als zeer ongepast ervaren. Door de zorgaanbieder wordt gesteld dat dit gesprek volgens protocol heeft plaatsgevonden en bovendien gelijk met cliënte is gesproken nadat zij haar klachten over dit gesprek kenbaar had gemaakt. De commissie is van oordeel dat niet is aangetoond dat de betreffende arts het gesprek niet volgens protocol heeft uitgevoerd. Dat een dergelijk gesprek door een patiënt als vervelend kan worden ervaren, maakt niet dat dit ongepast of onjuist is geweest. Voor zover al sprake zou geweest van te weinig inlevingsvermogen door de arts, is dit voldoende hersteld door het diezelfde avond en de volgende dag met cliënte in gesprek gaan door twee verschillende arts-assistenten over het voorval. De commissie is van oordeel dat daarmee voldoende aan het ongenoegen van cliënte is tegemoetkomen en verklaart dit klachtonderdeel ongegrond. Dat dit gesprek wellicht in het bijzijn van een kind van de cliënte is gevoerd maakt dit oordeel niet anders.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4
Cliënte stelt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat zij onvoldoende is geïnformeerd, waardoor zij onnodig lang nuchter is gehouden. Ook geeft cliënte aan dat alle artsen die met haar communiceerden, behalve de artsen die het ERCP-onderzoek deden, elkaar tegenspraken en haar geen, slechte of tegenstrijdige uitleg en voorlichting gaven. De zorgaanbieder stelt dat achteraf gezien cliënte onnodig lang nuchter is gehouden, maar dit werd op dat moment nodig gevonden om de mogelijkheid van een spoed-ERCP open te houden. Er zijn excuses gemaakt voor het feit dat dit achteraf bezien niet nodig was geweest.
De commissie is van oordeel dat ook klachtonderdeel 4 ongegrond is. Cliënte is niet zoals zij stelt ‘de hele dag’ nuchter gehouden, maar mocht op basis van hetgeen de commissie in het medisch dossier aantreft om half 3 gaan eten. De zorgaanbieder heeft op goede gronden beoordeeld om cliënte tot dat moment nuchter te houden, gelet op de mogelijkheid van een spoedoperatie. Bovendien zijn aan cliënte excuses gemaakt voor het feit dat dit niet nodig was geweest. Hiermee is voldoende aan de onvrede van cliënte tegemoetgekomen. Wat betreft de klacht dat artsen elkaar tegenspraken en cliënte geen, slechte of tegenstrijdige uitleg en voorlichting gaven oordeelt de commissie dat dit niet is aangetoond of onderbouwd.
De commissie komt tot de slotconclusie dat de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelende arts in dezelfde situatie. De commissie verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Schade
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgovereenkomst. Nu hiervan niet is gebleken wijst de commissie de vordering af.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
verklaart de klacht van cliënte ongegrond;
wijst af te vordering tot schadevergoeding.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. dr. M.J. van Dam, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 10 maart 2023.