Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Ontvankelijkheid
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
206549/226599
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de kwaliteit van de zorg die de zorgaanbieder heeft geleverd aan de broer van klager. Klager verwijt de zorgaanbieder dat zijn broer ondanks ernstige klachten en zorgen niet naar het ziekenhuis werd gestuurd en vervolgens is overleden. De zorgaanbieder beroept zich op het feit dat de klager niet ontvankelijk verklaard moet worden in zijn klacht, omdat de termijn van het indienen van een geschil bij de commissie ruimschoots is overschreden. De commissie oordeelt dat de klager binnen 12 maanden zijn klacht bij de commissie aanhangig had moeten. De klager wordt niet ontvankelijk verklaard.
De uitspraak
In het geschil tussen
De heer [naam], wonende te Leiden (hierna te noemen: klager), broer en nabestaande van de heer [naam] (hierna te noemen: de broer)
gemachtigde: mevrouw [naam]
en
Stichting Cordaan Groep, gevestigd te Amsterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of klager in zijn klacht ontvankelijk is.
De Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2023 te Utrecht.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de zorg die de zorgaanbieder heeft geleverd aan de broer van klager. Klager verwijt de zorgaanbieder dat zijn broer ondanks ernstige klachten en zorgen niet naar het ziekenhuis werd gestuurd en vervolgens is overleden.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De broer verbleef na een hartoperatie op een locatie van de zorgaanbieder om te revalideren. Vanaf het begin van de opname was de zorg voor de broer onder de maat; zijn medicatie was niet goed afgesteld en werd niet goed gemonitord en op (pijn)klachten werd niet gereageerd. Op 15 februari 2020 was de pijn in het linkerbeen van de broer ondragelijk en zijn teen was zwart. De dienstdoende verpleegkundige bleef weigeren de broer in te sturen naar het ziekenhuis ondanks dringend verzoek van de broer en zijn familie. Een arts kwam niet en een ambulance werd niet gebeld. De familie heeft uiteindelijk zelf met bemiddeling van de politie een arts en een ambulance moeten laten komen. In het ziekenhuis bleek de broer in levensgevaar te verkeren en is hij meteen geopereerd. Een amputatie van zijn linker onderbeen was inmiddels onafwendbaar. Na de amputatie is de broer op 4 augustus 2020 komen te overlijden.
Klager is van mening dat zijn broer door nalatigheid van de arts en de verpleegkundige van de zorgaanbieder is overleden.
Op 30 maart 2020 heeft klager een klacht ingediend bij de zorgaanbieder. Die klacht is niet naar behoren behandeld.
Op 7 januari 2021 heeft klager een tuchtklacht ingediend tegen de verpleegkundige die bij beslissing van 1 november 2021 gegrond is verklaard. Aan de verpleegkundige is de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Klager vraagt een uitspraak van de commissie over de handelwijze van de zorgaanbieder. Voorts vraagt klager om een passende schadevergoeding voor het leed dat hem en zijn familieleden door de zorgaanbieder is aangedaan.
In reactie op het niet ontvankelijkheidsverweer van de zorgaanbieder merkt klager op dat hij de klacht op 30 december 2020 heeft afgebroken, omdat hij geen vertrouwen meer had in de zorgaanbieder en de afwikkeling van de klacht. De zorgaanbieder heeft klager niet gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de geschillencommissie. Het was klager niet bekend dat er termijnen verbonden zijn aan het indienen van een klacht.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder heeft begrip voor de emoties van klager en zijn familie. De broer van klager is in een korte tijd ernstig achteruitgegaan en zijn overlijden is een grote schok geweest. Dit spijt de zorgaanbieder zeer.
De zorgaanbieder beroept zich primair op de niet-ontvankelijkheid van de klacht van klager. Op grond van het reglement van de commissie dient een klacht binnen 12 maanden nadat deze bij de zorgaanbieder is ingediend bij de geschillencommissie aanhangig te worden gemaakt. De klachtprocedure bij de zorgaanbieder is gestart op 30 maart 2020 en de melding van de klacht bij de geschillencommissie is gedaan op 17 maart 2023.
Mocht de commissie verweerder niet volgen in het primaire verweer dan stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat zij zich niet in het verwijt dat de klacht niet naar behoren zou zijn behandeld; dit verwijt wordt ook niet nader toegelicht. Wel heeft de klachtafhandeling geruime tijd in beslag genomen mede doordat in die periode sprake was van de Corona crisis. In de klachtenregeling van de zorgaanbieder is opgenomen dat een klachtdossier na twee jaar moet worden verwijderd. In het geval van de klacht van klager is dit ook conform de regeling gebeurd. De zorgaanbieder kan dan ook geen inhoudelijk verweer voeren op dit onderdeel van de klacht.
Op 28 januari 2021 heeft de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder een verzoek van de IGJ (Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd) ontvangen om een onderzoeksrapport op te stellen naar aanleiding van een melding van de gemachtigde van klager. Op 20 oktober 2021 is het onderzoek gesloten. Op 29 november 2021 is de gemachtigde van klager hierover schriftelijk geïnformeerd door de IGJ. In die brief heeft de IGJ klager gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de geschillencommissie.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie eerst een uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van de klacht voordat de zaak eventueel inhoudelijk wordt behandeld.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
Ten aanzien van de ontvankelijkheid heeft de commissie het volgende overwogen.
Klager heeft zijn klacht op 30 maart 2020 bij de zorgaanbieder ingediend. Het reglement schrijft voor dat de commissie een klager op verzoek van de zorgaanbieder in zijn klacht niet ontvankelijk dient te verklaren indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden na de datum waarop hij de klacht bij de zorgaanbieder heeft ingediend bij de commissie aanhangig heeft gemaakt (zie artikel 6 lid 1 sub b. van het reglement). Indien de termijnoverschrijding niet aan de klager verweten kan worden, kan de commissie besluiten de klacht toch in behandeling te nemen (zie artikel 6 lid 2 van het reglement).
Die verontschuldigende omstandigheid doet zich hier niet voor. Klager heeft de klachtenprocedure bij de zorgaanbieder gestart en zelf weer afgebroken. Na een melding van klager heeft de IGJ een onderzoek uitgevoerd naar de zorg voor de broer en een rapport opgesteld. Klager is daar op 29 november 2021 door de IGJ over geïnformeerd. In die brief is klager gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de geschillencommissie. Die mogelijkheid was eerder al telefonisch door de IGJ aan klager toegelicht, zo blijkt uit de brief. De commissie is dan ook van oordeel dat klager vóór 30 maart 2021 of in ieder geval uiterlijk in december 2021 zijn klacht aan de commissie had dienen voor te leggen. Klager heeft zijn klacht pas op 17 maart 2023 bij de commissie aanhangig gemaakt. Voor die ruime termijnoverschrijding heeft de commissie geen rechtvaardiging kunnen vinden.
De commissie is dan ook van oordeel dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker en de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 21 november 2023.