Kosten weghalen afval na brand

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Recreatie    Categorie: Aansprakelijkheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 129697/131101

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Op de jaarplaats van de consument is een brand geweest en de ondernemer heeft de kosten van het verwijderen van het brandafval op de consument verhaald. Het geschil gaat om de vraag of de consument deze kosten op zich moet nemen. De consument beroept zich hierbij op dwaling. De commissie geeft aan dat de consument akkoord heeft gegeven op de kosten voor het weghalen van het afval. De commissie oordeelt dat het beroep op dwaling niet kan slagen, deels omdat de consument meester in de rechten en dus een hogere onderzoeksplicht had dan een normale burger. De consument is gehouden om de kosten te betalen.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de kosten voor het verwijderen van brandafval op de jaarplaats die de consument bij de ondernemer huurt.

De consument heeft een bedrag van € 2.052,12 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, waarvan in het bijzonder het vragenformulier van de commissie, de repliek d.d. 3 november 2021 en de pleitnota/reactie op dupliek d.d. 30 december 2021. De inhoud van die stukken dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Ik ben huurder van een jaarplaats van de ondernemer. Op 28 april 2021 heeft er een brand gewoed; de oorzaak is volgens de brandweer niet te achterhalen. Ook mijn stacaravan is afgebrand. Erkend is – ook door de ondernemer – dat ik niet tekort ben geschoten en daarom niet aansprakelijk ben jegens de ondernemer voor de schade – zie hierna – noch op grond van de wet noch op grond van de RECRON voorwaarden. Het risico van de schade door brand is zowel op basis van de wet (artikel 7: 218 van het BW) als op basis van de RECRON- voorwaarden (18, lid 6) voor rekening van de ondernemer en niet voor huurder. De ondernemer is echter van mening, op grond van artikel 17, lid 2 van voornoemde voorwaarden, dat ik verplicht ben om de kosten te vergoeden die de ondernemer heeft gemaakt voor het (doen) verwijderen van het brandafval e.d. In geschil is derhalve of artikel 17, lid 2 van de RECRON-voorwaarden van toepassing is. Het is mijn mening dat zou dit wel het geval zijn, artikel 7:218 van het BW dan wel 18, lid 6, van de RECRON-voorwaarden illusoir worden. Bovendien meen ik dat algemene voorwaarden niet een wettelijke regeling zoals bijvoorbeeld die van artikel 7:218 van het BW opzij kan zetten. Voor de goede orde vermeld ik dat het geschil niet gaat om het wel of niet moeten voldoen van een factuur. Het gaat er om of ik terecht op grond van artikel 17, lid 2 van de RECRON-voorwaarden gehouden ben tot het opruimen van het betreffende brandafval dan wel tot het vergoeden van de kosten die de ondernemer in verband hiermee heeft gemaakt. De ondernemer heeft mij ook aansprakelijk gesteld voor een aandeel in de kosten van het plaatsen van hekken rondom de afgebrande stacaravans. Naar ik meen, behoren deze kosten niet tot de kosten die aan mij kunnen worden toegerekend, als al artikel 17, lid 2, van genoemde voorwaarden van toepassing is. Deze kosten staan in een te verwijderd verband met deze bepaling.

In zijn e-mail aan de ondernemer van 22 juni 2021 heeft de consument een beroep gedaan op dwaling, dit omdat de ondernemer heeft doen voorkomen dat hij aansprakelijk was voor de brandschade. Hij was zich echter niet bewust van het feit dat hij niet aansprakelijk zou kunnen zijn.
In zijn reactie op het verweerschrift van de ondernemer herhaalt de consument het voorgaande nogmaals en merkt hij op dat de ondernemer niet ingaat op zijn beroep op dwaling en dienaangaande ook geen verweer voert.

In reactie op de dupliek van de ondernemer heeft de consument met betrekking tot zijn beroep op dwaling het volgende aangevoerd.

De ondernemer meent dat het verwijt van de consument dat de vermeende overeenkomst tussen partijen omtrent de opruimingskosten geen onderdeel van het geschil kan uitmaken, onbegrijpelijk is.
De ondernemer baseert zich enkel op het feit, dat de consument zelf heeft gesteld dat hij akkoord is
gegaan met de kosten voor het doen verwijderen van het (brand) afval. De consument heeft in zijn bericht aan de commissie uitdrukkelijk en bij herhaling aangegeven dat de klacht enkel betrekking heeft op de vraag of op grond van artikel 17, lid 2, van de RECRON-voorwaarden de consument gehouden was om het brandafval van de jaarplaats te (laten) verwijderen. Dit is ook overeenkomstig hetgeen namens de ondernemer als voorwaarde is gesteld. De consument kan daarom de ondernemer niet volgen in zijn verweer waar het betreft het feit dat het verwijt van de consument onbegrijpelijk is.

De consument meent op grond van hetgeen de ondernemer zelf als voorwaarde heeft gesteld en welke voorwaarde de consument ook gevolgd heeft, dat de commissie buiten het geschil treedt als de betreffende overeenkomst waarvan de ondernemer uitgaat, onderdeel van het geschil wordt. De vraag is alleen of artikel 17, lid 2, van de RECRON-voorwaarden van toepassing is; niet meer en niet minder.

De ondernemer stelt dat een beroep op dwaling niet slaagt, omdat sprake is van zogenaamde
rechtsdwaling. De consument kan de ondernemer hierin niet volgen:
1. De Hoge Raad heeft in de genoemde uitspraak uitdrukkelijk gesteld “in het algemeen”, hetgeen
impliceert, dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Dit wordt ook in de literatuur onderkend (vb. NJ
2014/2263 afl. 44/45 Coen Drion). Op grond van de redelijkheid en de billijkheid moet het mogelijk
zijn om de algemene banvloek op de rechtsdwaling te mitigeren, zo is de opvatting in de literatuur.
2. De consument is jurist, maar immer en alleen werkzaam als fiscalist. Deze studie heeft hij gevolgd.
Een verbijzonderde kennis over het civiele recht is niet aanwezig. Bovendien heeft de ondernemer
in eerste aanleg aangegeven dat de consument gehouden was om het (brand)afval te verwijderen
zonder te duiden waarop deze verplichting gebaseerd was. Deze verplichting bleek eerst nadat de
verzekeraar van de consument hiervan melding maakte, niet juist te zijn. De ondernemer heeft de
onduidelijkheid aan zichzelf te wijten. Alsdan is het redelijk en billijk dat de ondernemer de
consument niet aan de vermeende verplichting houdt.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, waarvan in het bijzonder het verweerschrift van 12 oktober 2021, de dupliek van 29 november 2021 en de reactie op de pleitnota van 12 januari 2022. De inhoud van die stukken dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De in rekening gebrachte ruimingskosten ter hoogte van € 1.815,– vinden hun grondslag in de
overeenkomst die de consument met de ondernemer is aangegaan. Van een aansprakelijkstelling vanwege door de ondernemer geleden schade is geen sprake geweest. De consument was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst op grond van artikel 17, lid 2, van de RECRON-voorwaarden verplicht om op enige wijze ervoor zorg te dragen dat het (brand)afval van de jaarplaats werd verwijderd. De vraag of de aanwezigheid van het (brand)afval aan de consument viel toe te rekenen, was daarbij niet relevant. De ondernemer heeft slechts gelegenheid geboden om het aanwezige (brand)afval van de jaarplaats te doen verwijderen door een externe partij en die verplichting aldus uit handen te nemen van de consument. Hij heeft er zelf voor gekozen om de nakoming van de verplichting die op hem rustte met behulp van het ruimingsbedrijf uit te laten voeren tegen de kosten die hem op voorhand bekend waren.

In dupliek heeft de ondernemer zich op het standpunt gesteld dat het beroep van de consument op dwaling niet slaagt. Het volgende is daarbij naar voren gebracht.

De consument stelt dat de vraag of er een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen met
betrekking tot de opruimingskosten, geen onderdeel van het geschil uitmaakt en verwijt de ondernemer dat hij melding heeft gemaakt van deze overeenkomst.
Het verwijt van de consument is onbegrijpelijk, aangezien de consument zelf in zijn klacht heeft gesteld dat hij akkoord is gegaan met de kosten voor het doen verwijderen van het (brand)afval, waaruit het bestaan van de overeenkomst volgt. Daarnaast heeft de ondernemer zich van meet af aan richting de consument op het standpunt gesteld dat hij slechts betaling van het overeengekomen bedrag verlangt. Het (brand)afval is reeds verwijderd, waardoor de enige relevante vraag is of de consument de overeengekomen kosten dient te voldoen. De consument stelt dat dat niet het geval is, omdat hij meent dat hij een geslaagd beroep kan doen op dwaling. Voor een geslaagd beroep op dwaling is onder meer vereist dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken die ertoe heeft geleid dat een overeenkomst is aangegaan. De consument lijkt te stellen dat zijn veronderstelling dat hij gehouden was om het (brand)afval te verwijderen terwijl dit vanwege het bepaalde in artikel 7:208 BW niet het geval zou zijn, kwalificeert als een onjuiste voorstelling van zaken in de zin van artikel 6:228 BW. Zoals de ondernemer reeds meermaals heeft toegelicht, was de consument gehouden
om het (brand)afval van de jaarplaats te verwijderen. Daarmee staat vast dat geen sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken en het beroep op dwaling alleen al om die reden niet slaagt.

Ten overvloede merkt de ondernemer op dat zélfs in het geval dat de consument niet gehouden zou zijn geweest om het brandafval te verwijderen vanwege het bepaalde in artikel 7:208 BW, zijn beroep op (wederzijdse) dwaling niet slaagt. In dat geval is immers sprake van zogenoemde ‘rechtsdwaling’.
Een dergelijk beroep op dwaling vanwege onbekendheid met de wet wordt niet aanvaard (zie bijvoorbeeld de conclusie bij Hoge Raad 26 november 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AR1739):
“4.29.3 In dit verband verdient nog aantekening dat een beroep op rechtsdwaling wordt vrijwel nooit
gehonoreerd.”

Het voorgaande geldt te meer, aangezien de consument meester in de rechten is. Voor zover sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken, komt die omstandigheid dus voor rekening van de
consument, waardoor het beroep op dwaling ook om die reden niet slaagt (artikel 6:228 lid 2 BW).
Gelet op het voorgaande verzoekt de ondernemer de commissie de klacht van de consument ongegrond te verklaren en een bedrag van € 1.815,– uit het door de consument gestorte depotbedrag aan de ondernemer te voldoen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Omvang van het geding
De consument heeft aangevoerd dat de klacht enkel betrekking heeft op de vraag of hij op grond van artikel 17, lid 2, van de RECRON-voorwaarden gehouden was om het brandafval van de jaarplaats te (laten) verwijderen. Daarbij wijst de consument erop dat dit ook overeenkomt met hetgeen namens de ondernemer als voorwaarde is gesteld. De consument meent op grond van hetgeen de ondernemer zelf als voorwaarde heeft gesteld en welke voorwaarde de consument ook gevolgd heeft, dat de commissie buiten het geschil treedt als de overeenkomst waar de ondernemer van uitgaat, onderdeel van het geschil wordt.

Vaststaat dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het laten
verwijderen van het brandafval door een derde partij (hierna: de overeenkomst). Dit blijkt onder meer uit de e-mail van de consument aan de ondernemer van 19 mei 2021, waarin hij aangeeft akkoord te zijn met de offerte van € 1.815,–. De commissie volgt de consument niet in zijn zienswijze dat de commissie zich dient te onthouden van een oordeel met betrekking tot de overeenkomst, omdat de commissie in dat geval volgens de consument buiten het geschil treedt. De overeenkomst maakt naar het oordeel van de commissie integraal deel uit van het geschil tussen partijen en de commissie dient zich dan ook wel degelijk daarover uit te laten, alsmede over het beroep van de consument op dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst alvorens tot een inhoudelijke behandeling van het geschil kan worden gekomen.

Opmerkelijk is overigens dat de consument zich enerzijds op het standpunt heeft gesteld dat de
overeenkomst niet valt binnen de omvang van het geschil, maar anderzijds met betrekking tot de
overeenkomst een expliciet beroep doet op dwaling. Daarmee trekt de consument ook zelf de overeenkomst binnen de omvang van het geschil.

Zoals hiervoor reeds vermeld, heeft de consument zich met betrekking tot de overeenkomst beroepen op dwaling. Dwaling is de situatie waarbij een overeenkomst tot stand komt zonder goede voorstelling van zaken, terwijl geldt dat als partijen wel een goede voorstelling van zaken hadden gehad, zij nimmer een overeenkomst zouden hebben gesloten. Artikel 6:228 van het Burgerlijk wetboek bepaalt dat een overeenkomst die tot stand komt onder invloed van dwaling vernietigbaar is en de dwalende partij dus onder de aangegane verplichting uit kan komen.

De wet onderscheidt een drietal gevallen waarin vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling mogelijk is:
• De verkeerde voorstelling van zaken te wijten is aan een mededeling van de andere partij, tenzij
zonder die mededeling de overeenkomst ook gesloten zou zijn, of;
• De verkeerde voorstelling te wijten is aan het niet geven van inlichtingen op dat punt, door de
andere partij, of;
• Beide partijen een verkeerde voorstelling van zaken hadden en de overeenkomst zonder de
dwaling niet zou zijn gesloten.

In de opvatting van de consument dient zijn beroep op dwaling te slagen, omdat de ondernemer heeft doen voorkomen dat hij aansprakelijk was voor de brandschade. Daarmee doelt hij op het eerste geval waarin volgens de wetgever een overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling. Volgens de commissie kan het beroep op dwaling niet worden gehonoreerd op de enkele mededeling van de kant van de ondernemer dat de consument aansprakelijk was voor de brandschade, temeer niet daar de ondernemer heeft aangegeven dat van een aansprakelijkstelling vanwege door de ondernemer geleden schade geen sprake is geweest. In dit verband is ook van belang de opmerking van de consument op het vragenformulier van de commissie dat is erkend – ook door de ondernemer – dat hij niet tekort is geschoten en daarom niet aansprakelijk is jegens de ondernemer voor de schade.

Met de ondernemer is de commissie van oordeel dat van de consument in zijn kwaliteit van meester in de rechten qua kennis van het recht meer mag worden verwacht dan van de gemiddelde burger, en dat in het licht daarvan een onderzoeksplicht op hem rustte. Met andere woorden, een professional zal meer kennis toegedicht kunnen worden en sneller een onderzoeksplicht hebben dan een leek. Daar doet niet aan af dat hij in de rechtspraktijk werkzaam is als fiscalist. Het had dan ook op de weg van de consument gelegen om zichzelf op de hoogte te stellen van het juridisch kader waarbinnen de afwikkeling van de brandschade zou plaatsvinden alvorens hij de overeenkomst met de ondernemer aanging. Dat heeft hij echter nagelaten te doen. Met inachtneming van het voorgaande kan het beroep op dwaling niet slagen.

Inhoudelijk
Gelet op het voorgaande komt de commissie niet toe aan de beantwoording van de vraag of de consument ingevolge artikel 17, lid 2, van de RECRON-voorwaarden jo. artikel 7:218 van het Burgerlijk Wetboek gehouden was om het brandafval op zijn kosten van zijn jaarplaats te verwijderen.
Nu het beroep op dwaling niet slaagt en de commissie de overeenkomst rechtsgeldig acht, zal zij de klacht ongegrond verklaren en – gelet op het feit dat de ondernemer zich op het standpunt heeft gesteld dat hij slechts betaling van het overeengekomen bedrag van € 1.815,– verlangt – tevens bepalen dat voornoemd bedrag kan worden betaald uit het bedrag dat de consument bij de commissie in depot heeft gestort en ten slotte dat het restbedrag in depot aan de consument toekomt.

Derhalve wordt beslist als volgt.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond, zodat het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Een bedrag van € 1815,– komt aan de ondernemer toe. Het resterende bedrag van € 237,12 komt aan de consument toe.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren,
voorzitter, de heer P.W.M. Meijkamp, mevrouw drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, op 13 januari 2022.