Commissie: Notariaat
Categorie: Informatieplicht
Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
97406
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster, alsmede de schade die de cliënt stelt ten gevolge van het handelen en/of nalaten van verweerster te hebben geleden.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt de klacht op het volgende neer.
De koper van de tot de nalatenschap, waarvan de cliënt executeur-testamentair was, behorende woning heeft zich tot verweerster gewend voor de levering van de woning. De cliënt en zijn gemachtigde zijn ervan uitgegaan dat de cliënt als executeur-testamentair en op grond van de verklaring van erfrecht bevoegd was de woning te verkopen en te leveren. Naast hem waren er nog drie erfgenamen. In de koopovereenkomst is onder meer bepaald: “De akte van levering zal worden gepasseerd op woensdag 1 juli 2015, of zover eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen”.
Verweerster heeft de cliënt er niet direct op gewezen dat de koopovereenkomst rechtsongeldig was, omdat één van de erfgenamen onder bewind staat en er dus een machtiging van de kantonrechter nodig was geweest om de woning te verkopen.
Pas op 19 juni 2015 heeft een medewerkster van verweerster de cliënt telefonisch medegedeeld dat de kantonrechter een machtiging moest verlenen voor de verkoop. Zij heeft de cliënt niet duidelijk gemaakt waarom een machtiging nodig was en om wat voor machtiging het ging. Verweerster had kunnen weten dat de behandeling van een verzoek aan de kantonrechter langer duurt dan negen werkdagen en dat hierdoor de passeerdatum niet haalbaar was. Bovendien is het de cliënt en zijn gemachtigde – welke laatste tevens de desbetreffende bewindvoerder is – eerst op 29 juni 2015 duidelijk geworden dat met de vereiste machtiging een machtiging van de kantonrechter tot verkoop van een registergoed met betrekking tot de onder bewind gestelde erfgenaam werd bedoeld.
Op 21 juli 2015 heeft de gemachtigde van de cliënt de vereiste machtiging ontvangen en op
4 augustus 2015 heeft de levering plaatsgevonden. De cliënt is van mening dat de levering niet zou zijn vertraagd, indien verweerster de cliënt van begin af aan duidelijk had gemaakt welke specifieke machtiging nodig was.
Door de te late levering hebben de cliënt en zijn mede-erfgenamen een boete van € 5.000,– aan de koper moeten betalen. Daarnaast heeft verweerster hen een bedrag van € 250,– in rekening gebracht voor extra werk door het uitstel van de levering.
De cliënt is van mening dat de handelwijze en het optreden van verweerster niet correct en adequaat zijn geweest. Verweerster had de cliënt als professionele partij direct erop moeten wijzen dat nadere stukken moesten worden overgelegd. Bovendien had zij de koper moeten informeren omtrent de mogelijke vertraging en het initiatief moeten nemen om boete en kosten te voorkomen. Volgens de cliënt heeft verweerster niet voldaan aan haar zorgplicht jegens beide partijen.
De cliënt verzoekt de commissie te bepalen dat verweerster de door hem ten gevolge van het handelen en/of nalaten van verweerster geleden schade van € 5.250,– dient te vergoeden.
Standpunt van verweerster
Voor het standpunt van verweerster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het verweer op het volgende neer.
De gemachtigde van de cliënt is benoemd tot bewindvoerder van één van de erfgenamen. Indien door een kantonrechter een bewind wordt ingesteld, wordt duidelijk kenbaar gemaakt wat de rechten, plichten en werkzaamheden van de bewindvoerder inhouden. Van een bewindvoerder mag voorts redelijkerwijs worden verwacht dat deze zich vergewist van zijn verplichtingen in het kader van de bewindvoering. Het had daarom op de weg van de gemachtigde van de cliënt gelegen om de cliënt tijdig te informeren over het vereiste van een machtiging.
Hij had reeds vóór het ondertekenen van de koopovereenkomst overleg moeten plegen met de cliënt en de makelaar om een ontbindende of opschortende voorwaarde in de koopovereenkomst op te laten nemen ten aanzien van de machtiging van de kantonrechter. Een notaris heeft in deze slechts een controlerende functie.
De behandelaar van het dossier van de cliënt heeft binnen één week na ontvangst van de koopovereenkomst onderzoek gedaan naar de beschikkingsbevoegdheid van de cliënt. Zij heeft de cliënt gevraagd om een verklaring van erfrecht. Uit de verklaring van erfrecht werd duidelijk dat sprake was van onderbewindstelling van (het vermogen van) één van de erfgenamen. De medewerkster van verweerster is toen direct gaan bellen met de cliënt om na te gaan of er een machtiging was verleend voor de verkoop. Toen bleek dat dit niet het geval was en daardoor de passeerdatum niet haalbaar zou zijn, heeft zij contact gelegd met de makelaar die het verder met partijen zou opnemen.
Verweerster is van mening dat zij haar controlerende taak naar behoren heeft uitgevoerd en de vertraging van de passeerdatum niet had kunnen voorkomen.
Het is niet aan een notaris om namens een verkoper aan een koper een latere passeerdatum voor te stellen, vanwege omstandigheden die te wijten zijn aan de verkoper. Een notaris dient elke schijn van partijdigheid te voorkomen.
Verweerster is voorts van mening dat de extra kosten die in rekening zijn gebracht vanwege het uitstellen van de akte, alleszins redelijk en in verhouding tot het daadwerkelijke meerwerk zijn.
Nu verweerster geen blaam treft voor de vertraging, is zij niet bereid tot vergoeding van de door de cliënt en zijn mede-erfgenamen aan de koper betaalde boete.
Verweerster verzoekt de commissie – naar de commissie begrijpt – de klacht van de cliënt ongegrond te verklaren en het door hem verzochte af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de verweerster hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende notaris.
Voor de door de cliënt geformuleerde en door verweerster gemotiveerd weersproken verwijten treft de commissie in de overgelegde stukken geen gronden of aanwijzingen aan. De verwijten van de cliënt vinden geen steun in de overgelegde stukken. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat vast dat de koopovereenkomst op 10 juni 2015 bij verweerster is binnengekomen en dat vervolgens een onderzoek is gedaan naar de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper en een verklaring van erfrecht is opgevraagd. Niet, althans onvoldoende weersproken, is voorts dat verweerster eerst na ontvangst van de verklaring van erfrecht bekend is geworden met de problematiek van de onderbewindstelling en het feit dat de cliënt geen bij uiterste wil benoemde executeur bleek te zijn, maar gevolmachtigde en de cliënt vervolgens direct op de hoogte heeft gesteld van het vereiste van een machtiging van de kantonrechter.
In weerwil van het door de cliënt gestelde kan onder deze omstandigheden naar het oordeel van de commissie niet de conclusie worden getrokken dat de handelwijze en het optreden van verweerster of haar medewerkers niet correct en adequaat zijn geweest en evenmin dat verweerster haar zorgplicht heeft geschonden. Dat deze informatie onvoldoende duidelijk was voor de cliënt is door hem onvoldoende onderbouwd en de commissie niet gebleken.
De commissie is van oordeel dat verweerster na ontvangst van de koopovereenkomst voldoende voortvarend te werk is gegaan en dat zij, zodra zij bekend was met de onderbewindstelling van één van de erfgenamen, voldoende adequaat heeft gereageerd richting zowel de verkoper als de koper. Naar het oordeel van de commissie kunnen de financiële gevolgen van de tijdsklem waarin de cliënt vervolgens kwam te zitten in verband met het verkrijgen van de vereiste machtiging, niet worden afgewenteld op verweerster. De commissie merkt in dit verband op dat de door verweerster aan de cliënt in rekening gebrachte extra kosten voor meerwerk haar niet bovenmatig voorkomen.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de commissie niet de conclusie worden getrokken dat de (kandidaat-) notaris of haar medewerkers niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht. De klacht van de cliënt is dan ook ongegrond.
Nu de klacht van de cliënt ongegrond wordt verklaard, is het naar het oordeel van de commissie gerechtvaardigd dat het klachtengeld voor rekening van de cliënt komt. De cliënt heeft het klachtengeld reeds aan de commissie voldaan, zodat daarover niet meer behoeft te worden beslist.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de cliënt ongegrond en wijst het door hem verzochte af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Notariaat op 26 november 2015.