Matiging vergoeding gezien omstandigheden.

De Geschillencommissie




Commissie: Voertuigen    Categorie: Schadevergoeding    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: VOE02-0356

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil vloeit voort uit een op 30 juli 2002 door consument aan ondernemer gebracht bezoek waarbij hij heeft verzocht te kijken naar het knipperende olielampje van zijn Audi A3 1.8. T.
 
Standpunt van de consument
 
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. 

De monteur van de ondernemer heeft gezegd dat ik door kon rijden met de auto. Diezelfde dag heb ik echter de motor opgeblazen op de snelweg. Voor de schade is de ondernemer aansprakelijk.
 
Standpunt van de ondernemer
 
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De ondernemer erkent dat consument hem met de gestelde klacht heeft bezocht en dat een monteur het oliepeil van de auto heeft gecontroleerd. Dat zou op dat moment goed zijn geweest. Ondernemer wijst alle aansprakelijkheid van de hand.
 
Beoordeling van het geschil
 
De commissie heeft het volgende overwogen.
 
Uit de standpunten van partijen blijkt dat tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen. Consument is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.
 
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
 
De consument wordt in zijn klacht ontvankelijk verklaard.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Auto op 12 november 2002.

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil vloeit voort uit een op 30 juli 2002 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het verrichten van overeengekomen werkzaamheden, waarbij geen prijs is overeengekomen, noch is voldaan.
De overeenkomst is uitgevoerd op 30 juli 2002.
 
De consument heeft op 1 augustus 2002 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument
 
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. 

Op 27 juli 2002 heb ik een auto gekocht van een particuliere verkoper voor de prijs van € 14.500,–. Op 30 juli 2002 ben ik rond 16.30 uur naar de ondernemer gegaan. Tegen de aanwezige monteur heb ik gezegd dat het lampje van de olie knipperde. Vervolgens heeft de monteur het oliepeil gecontroleerd. Dit bleek in orde te zijn. De monteur vermoedt dat de sensor defect is. Hij geeft aan dat er gewoon met de auto gereden kan worden en zegt dat ik de week erna (8 augustus 2002) tijdens een beurt, waarvoor sowieso al een afspraak gemaakt was, nogmaals zal bekijken waarom het lampje knippert. Op 30 juli 2002 rijd ik ’s avonds rond 20.00 uur met de auto op de snelweg. Plotseling wordt de motor opgeblazen met alle gevolgen van dien.
Op 1 augustus 2002 ga ik terug naar de ondernemer en vertel wat er is gebeurd. Ik zeg dat de garage volgens mij aansprakelijk is voor de ontstane schade. De betreffende monteur geeft toe dat hij heeft gezegd dat ik gewoon door kon rijden met de auto.  
 
De consument verlangt reparatie voor rekening van de ondernemer.
 
Standpunt van de ondernemer
 
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument heeft ons inderdaad op 30 juli 2002 tegen sluitingstijd voor de eerste keer bezocht. Daarbij gaf hij aan dat het olielampje sporadisch had geknipperd en dat de airconditioning van de auto niet naar behoren werkte. Er is toen duidelijk verteld dat we geen tijd hadden om op dat moment de auto na te zien. Onze medewerker heeft toen een afspraak gemaakt voor 8 augustus om de auto uitvoerig te controleren op de punten waarover de klachten bestonden en voor het uitvoeren van een grote onderhoudsbeurt. Op aandringen van de consument heeft onze technische specialist ondanks het tijdsgebrek op dat moment toch het oliepeil gemeten. Het oliepeil was op dat moment voldoende. Duidelijk is toen ook vermeld dat voor een verdere diagnose om bijvoorbeeld de oliedruksensor na te meten een afspraak gemaakt moest worden.
Verder is er op dat moment niets gecontroleerd aan het voertuig en kan er derhalve niets gesteld worden met betrekking tot de verdere staat van de auto. Dat onze monteur op dat moment zegt dat het wellicht de sensor kan zijn die een storing aangeeft is nog geen reden om zonder verder onderzoek daarvan uit te gaan. Een technisch specialist gaat bij zijn diagnose namelijk van een aantal assumpties uit. Verder blijkt dat de auto niet aan de verwachtingen te voldoen, dat wil zeggen dat de kilometerstand correct is en dat de auto altijd binnen de gestelde limieten van tijd en kilometrage zijn onderhoud heeft gehad middels de specificaties die de fabrikant opgeeft. Ten eerste klopt de kilometerstand niet; de auto heeft ten minste 33.000 kilometer meer gelopen. Daarnaast is het bij de auto behorende service paspoort niet bijgehouden. Bovendien bezocht de consument ons voor de eerste keer. Hieruit mag geconcludeerd worden dat de auto niet het onderhoud en de controles heeft gehad die het voertuig nodig heeft. Daaronder valt de controle van de geribde en V-riem die de oliepomp en de nokkenasaandrijving aandrijven. U begrijpt dat wij niet aansprakelijk kunnen zijn voor de staat van onderhoud aan een auto dat door een ander al dan niet juist is uitgevoerd. Onze medewerker heeft dan ook niet gezegd dat de auto probleemloos verder kon rijden, enkel dat het wat
het betreft het niveau van de olie geen probleem zou mogen wezen. Over de verdere staat van de auto zijn geen uitlatingen gedaan.
 
Beoordeling van het geschil
 
De commissie heeft het volgende overwogen.
 
In deze zaak is, als enerzijds gesteld en anderzijds erkent dan wel niet of onvoldoende betwist het navolgende vast komen te staan.
De consument heeft de onderhavige – naar later blijkt kennelijk slecht onderhouden – auto ter controle aangeboden, bij de ondernemer, die, gelet op het tijdstip, slechts na aandringen zijdens de consument een korte en summiere controle naar aanleiding van een sporadisch knipperend olie-controlelampje heeft uitgevoerd. Voor deze controle zijn geen kosten in rekening gebracht aan de consument. Bij controle is gebleken dat het oliepeil op dat moment voldoende was. Aldus heeft de monteur van de ondernemer kennelijk medegedeeld dat doorrijden geen bezwaar zou zijn. Vervolgens heeft de consument de motor van de auto nog diezelfde dag (avond), rijdend op de snelweg, “opgeblazen”.
 
De consument houdt nu de ondernemer aansprakelijk voor de schade die dit teweeg heeft gebracht aan de motor.
 
De commissie oordeelt daarover als volgt.
 
Naar het oordeel van de commissie had, bij het bovenomschreven klachtenbeeld, zijdens de ondernemer niet zonder voorbehoud mogen worden medegedeeld dat met de auto door kon worden gereden, zulks gelet op de mogelijke oorzaken van de (sporadisch) knipperende olie-controlelamp. Dat betekent dat de ondernemer dan ook in beginsel aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door olieverlies. De commissie gaat ervan uit dat hiervan sprake is, gelet op het schadebeeld van de motor, te weten de omstandigheid dat de drijfstang door het blok is gegaan. Het onderhoudsverleden van de auto doet daarbij niet terzake.
 
Vervolgens dient aan de orde te komen in hoeverre de ondernemer verplicht is door de consument geleden en/of te lijden schade te vergoeden. Uitgaande van ervaringsregels moet een schade van circa € 8.000,– tot € 10.000,– worden verwacht, te weten vervanging van de (vrijwel gehele) motor.
De commissie is van oordeel dat, indien de ondernemer dit zou dienen te vergoeden, dit, gelet op de bovengeschetste omstandigheden waaronder de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en is afgewikkeld, tot voor de ondernemer (kennelijk) onaanvaardbare resultaten zou leiden. Gelet daarop zal de commissie de schadevergoedingsplicht van de ondernemer, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, matigen tot 10% van de door de consument geleden/te lijden reparatieschade aan de motor van de onderhavige auto, welke wordt vastgesteld op het gemiddelde van de bovengenoemde bedragen, derhalve € 900,–
 
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
 
Derhalve wordt als volgt beslist.

Besslissing

De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 900,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.
 
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
 
Aldus beslist door de Geschillencommissie Voertuigen op 15 april 2003.