Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
133699/164693
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Cliënt meent dat hij slecht is behandeld en een verkeerde diagnose is gesteld waardoor de kosten die door de zorgverzekering aan hem in rekening zijn gebracht moet betalen. Volgens ziekenhuis is de behandeling correct geweest en heeft er voldoende onderzoek plaatsgevonden. volgens de Commissie heeft de uroloog zorgvuldig gehandeld. De cliënt is zelf gestopt met de behandeling, dat daarna de klachten zijn verergerd kan de uroloog niet worden verweten. Ook heeft de zorgaanbieder niet onjuist gedeclareerd.
De uitspraak
in het geschil tussen
[cliënt], wonende te [woonplaats](hierna te noemen: de cliënt)
en
Stichting Diakonessenhuis, gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 30 juni 2022 te Utrecht.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Namens de zorgaanbieder is ter zitting verschenen [vertegenwoordiger].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de medische behandeling en de hoogte van de factuur.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 17 juli 2021 heeft cliënt een klacht ingediend bij de zorgaanbieder vanwege de slechte behandeling en verkeerde diagnose door de uroloog en de daaruit voortvloeiende kosten die door de zorgverzekering aan hem in rekening zijn gebracht. Nadat hij 3 maanden niets van de zorgaanbieder heeft vernomen, heeft hij contact opgenomen en van de zorgaanbieder te horen gekregen dat zijn klachtbrief niet gevonden kon worden. Dit bevreemdde cliënt omdat hij wel een ontvangstbevestiging had gehad.
Uiteindelijk bleek dat zijn klachtbrief bij de afdeling patiëntenadministratie terecht was gekomen en niet verder in behandeling is genomen. Cliënt heeft nog contact gehad met de uroloog maar dit heeft geen bevredigend resultaat opgeleverd. Cliënt vindt de hele gang van zaken frustrerend en heeft het gevoel dat hij niet serieus is genomen. Om die reden voelt hij zich dubbel benadeeld.
Cliënt verzoekt de commissie een vergoeding toe te kennen van € 5.000,–.
Ter zitting heeft cliënt zijn standpunt toegelicht. Omdat hij veel bijwerkingen van de medicatie die de huisarts heeft voorgeschreven had en het probleem niet was opgelost is hij doorverwezen naar de uroloog. In plaats van andere medicijnen heeft hij dezelfde medicijnen voorgeschreven gekregen en zijn zijn klachten verergerd. Cliënt stelt dat hem door de uroloog goede medische zorg is onthouden.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 27 januari 2021 is cliënt na verwijzing door de huisarts door de uroloog gezien op de polikliniek. De klachten zijn besproken en er is een aanvullend onderzoek (echo blaas en flowmetrie) uitgevoerd. Daarbij is ook het laboratoriumonderzoek van 20-01-2021 bekeken. De conclusie is dat sprake is van LUTS (lower urinary-tract symptoms) bij BPH (benigne prostaathyperplasie).
In aanvulling op de medicatie die door de huisarts is voorgeschreven, is ook medicatie voorgeschreven voor obstipatie. Cliënt had obstipatieklachten, waarvan bekend is dat deze de mictie nadelig kunnen beïnvloeden. Om het effect van de medicatie te bezien werd afgesproken dit na zes weken met cliënt te evalueren in een telefonisch consult.
Bij deze evaluatie is gesproken over andere medicatie, nu er (nog steeds) geen verbetering optrad. Cliënt heeft hiervan afgezien waarna de behandeling is beëindigd.
Terugkijkend is behandeling inhoudelijk gezien correct geweest. Er heeft voldoende onderzoek plaatsgevonden (laboratorium- en aanvullend onderzoek) om tot een diagnose te komen, de reeds voorgeschreven medicatie door de huisarts is aangevuld met een tweede middel en na een periode van zes weken heeft een vervolgconsult plaatsgevonden.
Na de behandeling is een factuur opgesteld, ad. € 181,34. De DBC voor deze facturatie betreft de volgende prestatie: ‘1 of 2 polikliniekbezoeken / consultaties op afstand bij plasklachten (LUTS). De behandeling zoals hierboven beschreven stond in verhouding met de gemaakte zorgkosten, waarmee de factuur juist is opgesteld. Dat een behandeling niet het gewenste resultaat heeft gehad, wil niet zeggen dat deze kosten niet moeten worden voldaan. Er geldt binnen de geneeskundige behandelovereenkomst immers geen resultaatsverplichting, maar een inspanningsverplichting. Daaraan is voldaan. De factuur is door de zorgverzekeraar betaald en via het eigen risico in rekening gebracht bij cliënt.
Op 17 juli 2021 heeft cliënt een e-mail gestuurd aan de afdeling Patiëntenadministratie met het bericht dat hij het niet eens was met de factuur en ontevreden was over de behandeling.
Op 19 juli 2021 heeft een medewerker van de afdeling Patiëntenadministratie per mail geantwoord dat zij het bericht had doorgezet naar de betreffende afdeling met de vraag of wijziging op zijn plaats was. Dit bericht is intern ook verzonden, alleen hieraan is door miscommunicatie geen vervolg gegeven. Inhoudelijke reactie aan cliënt is daarmee helaas uitgebleven. Dit is vanzelfsprekend niet juist geweest en had anders gemoeten. Er had reactie moeten volgen waarom de factuur correct was en, gezien de onvrede over de behandeling, had contact met de uroloog hierover moeten worden aangeboden, eventueel met tussenkomst van de klachtenfunctionaris. Dat dit niet is gebeurd en uiteindelijk heeft geresulteerd in dit geschil is spijtig.
Gezien het ongelukkige beloop rond uitgebleven reactie op zijn eerdere klacht, is na ontvangst van het geschil contact gezocht met cliënt om tot een oplossing te komen. Daarbij is aangeboden de kosten van de behandeling uit coulance alsnog te vergoeden en is een nieuw (kosteloos) consult aangeboden bij de uroloog of één van de andere urologen. Daarnaast is aangeboden desgewenst alsnog in gesprek te gaan met de uroloog en/of klachtenfunctionaris over de onvrede van de behandeling vorig jaar. Cliënt heeft aangegeven dit aanbod onvoldoende te vinden gezien de schade die hij heeft geleden en de zaak bij de geschillencommissie af te wachten. De omvang van de schade die aan zijn gezondheid is ontstaan, schat hij op € 5.000,–, inclusief de kosten van de behandeling.
De zorgaanbieder is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat dat door de zorgaanbieder dusdanig verwijtbaar is gehandeld dat hieruit voor de cliënt schade is ontstaan die voor vergoeding in aanmerking komt. Overigens heeft cliënt heeft geen nadere onderbouwing of specificatie van de door hem gevorderde schade van € 5.000,– aangeleverd, zodat de zorgaanbieder hierop geen nadere inhoudelijke reactie kunnen geven. Het verzoek tot schadevergoeding dient daarmee afwijzend te worden beoordeeld.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie om het geschil voor wat betreft de inhoud van de behandeling door de uroloog ongegrond te verklaren, alsmede om het verzoek tot schadevergoeding als ongegrond af te wijzen. Voor wat betreft de uitblijvende reactie op de klacht die cliënt eerder bij de zorgaanbieder indiende, erkent de zorgaanbieder dat dit anders had moeten gaan, waarvoor zij (nogmaals) welgemeende excuses aanbiedt.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder , dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Cliënt heeft de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld voor het feit dat hij geen adequate medische behandeling heeft gekregen naar aanleiding van zijn klachten en dat er met zijn klachtbrief niets is gedaan. Daarnaast heeft de zorgaanbieder niet op zijn klacht gereageerd.
De zorgaanbieder heeft aangegeven dat dat de klachtbrief door de patiëntenadministratie is opgevat als een klacht over de factuur en is doorgestuurd naar de afdeling urologie met het verzoek na te gaan of de in rekening gebrachte DBC klopte. Vervolgens is de brief in het ongerede geraakt. De zorgaanbieder heeft de cliënt uit coulance aangebonden het – terecht – in rekening gebrachte bedrag terug te boeken en heeft cliënt een consult bij een uroloog aangeboden.
Klacht 1: medische behandeling.
De commissie heeft op basis van de overgelegde stukken vastgesteld dat de uroloog naar aanleiding van de klachten van cliënt een laboratoriumonderzoek heeft laten uitvoeren en daarnaast, naast de anamnese, aanvullend onderzoek heeft uitgevoerd, te weten een echo van de blaas, een flow meting en lichamelijk onderzoek.
Op basis van deze onderzoeken zijn geen objectieve zwaarwegende medische klachten vastgesteld. Uit de score van de ingevulde ipss vragenlijst bleek echter dat er wel forse subjectieve klachten waren. Daarnaast had cliënt last van obstipatie. De uroloog heeft ervoor gekozen om de obstipatieklachten aan te pakken om te kijken of in combinatie hiermee de reeds door de huisarts voorgeschreven medicatie alsnog zou aanslaan. Zes weken later heeft een vervolgconsult plaatsgevonden om de klachten te evalueren.
De commissie is van oordeel dat de uroloog gezien alle medische verrichtingen zorgvuldig heeft gehandeld. Daarbij merkt zij op dat ambtshalve bekend is dat de medicatie die cliënt van de huisarts had voorgeschreven gekregen een bij deze klachten eerste keuze medicatie is met gemiddeld de minste bijwerkingen. De kans was aanwezig dat door de obstipatie deze medicatie niet goed werkte. Cliënt heeft na 6 weken een consult gehad waarbij zijn klachten zijn geëvalueerd.
Hij heeft er zelf voor gekozen om te stoppen met de behandeling. Dat daarna zijn klachten zijn gebleven/verergerd kan hij de uroloog niet verwijten.
De commissie acht deze klacht ongegrond.
Klacht 2: klachtenbehandeling/kosten.
De commissie is van oordeel dat het kan voorkomen dat een brief in het ongerede raakt. De zorgaanbieder heeft de klacht van de cliënt nadien naar het oordeel van de commissie adequaat opgepakt en cliënt een coulancevoorstel gedaan vanwege het zoekraken van de brief en cliënt een nieuw gratis consult aangeboden bij de uroloog of bij één van zijn collega’s.
De behandeling die de cliënt heeft ondergaan viel onder de basiszorg, die door de zorgverzekeraar wordt vergoed na aftrek van het eigen risico dat een verzekerde jaarlijks wettelijk is verschuldigd. Verrekening van deze zorg verloopt via de zorgverzekeraar. De zorgaanbieder registreert en declareert zorgkosten door middel van een Diagnose Behandel Combinatie (DBC). Aan elke DBC is een code verbonden die bepaalt wat de behandelingskosten zijn. Niet is gebleken dat de zorgaanbieder onjuist heeft gedeclareerd gelet op alle verrichtingen die hebben plaatsgevonden.
De commissie is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
De cliënt heeft een schadevergoeding gevorderd van € 5000,–. Afgezien van het feit dat deze vordering in het geheel niet is onderbouwd, komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking daar de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de uitvoering van de uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende medische behandeling.
De commissie wijst deze vordering af.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten van de cliënt ongegrond en wijst zijn vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer prof. dr. A.A.B. Lycklama à Nijeholt, mevrouw mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 30 juni 2022.