Meerdere personen verbruik

De Geschillencommissie




Commissie: Water    Categorie: Woonvormen van bijzondere aard    Jaartal: 2012
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ENE06-0652

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft het over een periode van vijf jaren in rekening gebrachte waterverbruik.

De consument heeft een bedrag van € 2.645,– niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

De consument heeft in februari 2006 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

Ik ben in augustus 2001 via de Stichting ### met nog een aantal andere jongelui [commissie: volgens het aanvraagformulier in totaal 12 man] in een pand gaan wonen aan de ### in ###. De aansluiting voor het water kwam op mijn naam te staan. Ik heb zolang ik daar woonde meebetaald aan het waterverbruik. Eind 2002 ben ik daar vertrokken. Omdat er nog andere mensen bleven wonen heb ik er niet bij stilgestaan dat ik het water moest opzeggen.
Ik heb in de jaren daarna niets meer van de waterleverancier gehoord. Ik heb ook nooit meer aan de ondernemer voorschotten betaald en evenmin jaarafrekeningen gekregen, zoals volgens mij gebruikelijk is. Er is dus ook niets gebeurd waardoor ik merkte dat het contract nog steeds op mijn naam stond. Als de ondernemer zegt, dat er steeds is betaald en dat er jaarafrekeningen zijn verstuurd, dan vraag ik mij af wie er heeft betaald en aan welk adres die jaarafrekeningen zijn verzonden.

In februari 2006 kreeg ik tot mijn grote schrik een jaarafrekening voor € 5.290,72. Pas toen merkte ik dat het contract nog steeds op mijn naam stond. Het zal duidelijk zijn dat ik dit verbruik niet heb afgenomen. De ondernemer moet geweten hebben dat er door de huidige bewoners onregelmatig werd betaald en daarin aanleiding hebben gezien de aansluiting af te sluiten. Ook moet de ondernemer hebben kunnen zien, wie er betaald heeft.

De ondernemer heeft aangeboden 50% in te trekken en ziet dus zelf blijkbaar dus ook wel in dat er iets niet klopt.

Ter zitting heeft de consument verder nog bij monde van zijn vader – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Het kan zo zijn dat volgens de contract, de algemene voorwaarden of volgens het recht mijn zoon aansprakelijk is voor dit gebruik, ik vind dat ook naar de redelijkheid en billijkheid moet worden gekeken. Ik vind het niet redelijk dat mijn zoon zou moeten betalen voor gebruik dat niet door hem is afgenomen, en zelfs niet is afgenomen in de periode dat hij daar woonde.
Het betrof een voormalig legerterrein dat met toestemming tijdelijk in gebruik was genomen. Het pak afschriften is aan u toegestuurd om duidelijk te maken dat mijn zoon sinds zijn vertrek niet heeft betaald.

De consument verlangt dat zal worden bepaald dat hij niets meer verschuldigd is.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Wij hebben een aanmelding gekregen op naam van de consument en daarna nooit meer een afmelding. De voorschotnota´s en jaarafrekeningen zijn telkens verzonden aan het leveringsadres. Wij hebben ook telkens betalingen ontvangen totdat het incassotraject zover gevorderd was, dat afsluiting aan de orde was.
Meterstanden kregen wij niet door, daarom hebben wij volstaan met vrij lage schattingen. Naar aanleiding van een stand uit augustus 2005 hebben wij het totale verbruik in rekening gebracht.
Pas in december 2005 kregen wij van een nieuwe eigenaar het verzoek de aansluiting te verwijderen. Toen een incasseerder in januari 2006 langs ging, bleek dat het pand deels gesloopt was.

Gelet op het zeer hoge verbruik was niet uitgesloten dat er sprake was van een lekkage, zodat wij een reductie van 50% hebben aangeboden.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De betalingen hebben hoofdzakelijk plaatsgevonden door middel van storting op het postkantoor, met gebruikmaking van de aan het leveringsadres toegezonden acceptgirokaarten. Dat kan dus ook door iemand anders zijn gedaan. Verder is meermalen een incasseerder langs geweest, en dan is aan de deur betaald. Ik weet niet of er sinds eind 2002 ook betalingen via hetzij de giro- of bankrekening van de consument, hetzij via de rekening van een der andere bewoners zijn gedaan. Van twee betalingen weet ik dat deze niet door de consument zijn gedaan. Maar het staat iedereen vrij om rekeningen van een ander te betalen.

Een gemiddeld verbruik is omstreeks 50 m³ per persoon per jaar. Uit de eindstand valt af te leiden dat het verbruik zoveel hoger was, dat er naar alle waarschijnlijkheid een lekkage is geweest, ook al is die niet aangetoond. Wij kennen formeel geen lekwaterreductieregeling, maar in de omstandigheden van dit geval hebben wij toch aanleiding gezien wegens de waarschijnlijke lekkage 50 % te crediteren; in de bijzondere situatie van de consument, welke weliswaar niet voor onze rekening komt maar waarvoor wij wel begrip hebben, hebben wij aanleiding gezien een lange betalingsregeling van 18 maanden toe te staan.

Wij kregen geen meterstanden door en hebben daarom standen geschat. In augustus 2001 was de stand 0 ("nul").

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Hoezeer ook begrijpelijk is dat de consument – toen hij in het pand, naar de commissie begrijpt een kraakpand, ging wonen, 21 jaar oud en daarmee maatschappelijk nog niet zeer ervaren – zich bij zijn vertrek niet meer heeft gerealiseerd dat het contract nog steeds op zijn naam stond en dat hij daarmee voor de verplichtingen uit dat contract verantwoordelijk bleef, feit is dat hij de contractspartner was van de ondernemer, en dat deze tot op blijk van het tegendeel ervan uit mocht gaan dat dit zo bleef. De commissie wil aannemen dat de consument de jaarafrekeningen en voorschotnota´s niet heeft ontvangen.

Op grond van de Wet geldt de "ontvangsttheorie", inhoudende dat verklaringen, om hun werking te hebben, de geadresseerde moeten hebben bereikt, doch in een geval als het onderhavige kan de ondernemer als hij geen bericht heeft gehad van verhuizing, er voetstoots van uit gaan dat hij kan volstaan met verzending van de rekeningen aan het afleveringsadres.
Verder is het toegestaan dat een derde (bijvoorbeeld een andere bewoner van het pand) de schulden van een schuldenaar (zoals de consument) betaalt, waarmee de consument in zoverre gekweten is. De ontvanger van de betaling (de ondernemer) behoeft daaruit niet af te leiden dat hij inmiddels een andere contractspartner heeft gekregen.

De vaste lijn van de commissie is, dat bij primaire levensbehoeften – zeker bij een product als water, dat van levensbelang is voor de persoonlijke gezondheid, voor de hygiëne, en daarmee zelfs voor de volksgezondheid – een terughoudend beleid wordt gevoerd ten aanzien van afsluitingen. De ondernemer heeft kennelijk overeenkomstig die voorzichtige beleidslijn gehandeld.

Hier staat het volgende tegenover.

Het ging weliswaar niet om een gekraakt pand, doch om een woonsituatie welke kennelijk in de beleving van diverse betrokkenen daarmee enige gelijkenis vertoonde. Dit fenomeen moet de ondernemer niet onbekend zijn; hem kan dan evenmin onbekend zijn dat het verloop in dergelijke panden vrij groot pleegt te zijn. Het is dan zaak ervoor te zorgen dat er geen achterstanden oplopen. Meer nog dan in andere situaties is gewenst dat frequent de meters worden opgenomen; overigens gaat dit niet zover dat de commissie haar zogenaamde "Vink"-jurisprudentie zou willen aanscherpen. Wel rust dan op de ondernemer een zekere verantwoordelijkheid om niet alleen niet te hoog, maar zeker ook niet te laag te schatten. De ondernemer is per september 2004, dus na drie jaar, uitgegaan van een stand van 483. Dat betekent dat over de voorgaande jaren gemiddeld 161 m³ is geschat. De commissie acht dit onbegrijpelijk, waar de ondernemer wist (dat stond op het aanvraagformulier) dat er 12 bewoners waren en dat gemiddeld 50 m³ per persoon jaar wordt verbruikt, wat zou leiden tot 600 m³ in plaats van 161 m³ per jaar.
In zijn algemeenheid is het reeds ongewenst als een bewoner achteraf met forse naheffingen, die zijn liquiditeit zwaar belasten, wordt geconfronteerd, maar dat geldt eens temeer indien de aangeslotene het verbruik (naar de ondernemer weet!) aan derden moet doorberekenen. Let wel: dit heeft nog niets te maken met de verhuizing van de consument; dit alles geldt ook indien de consument daar altijd zou zijn blijven wonen.

Wat de lekkage betreft: het heeft er inderdaad de schijn van, dat een substantieel deel van het in rekening gebrachte waterverbruik is weggelekt. Immers, het verbruik over de periode van augustus 2001 tot december 2005 (52 maanden) bedroeg 5678, dus ruim 109 per maand, dus 1310 per jaar, dus 109 per persoon per jaar, meer dan het dubbele van het gemiddelde.
Formeel is een gebruiker zelf aansprakelijk voor eventueel weggelekt water indien de lekkage zich na de meter bevindt (en dus als verbruik is geregistreerd); sommige bedrijven kennen in de voorwaarden een lekwaterreductieregeling, andere – zoals de ondernemer – niet. Desondanks heeft de ondernemer in verband met de vermoede lekkage 50 % gecrediteerd.

De tussenconclusie luidt dan als volgt.

a) In verband met de "Vink"-jurisprudentie kan de ondernemer niet het volledige verbruik in rekening brengen. Het eerste jaar moet omstreeks 1310 m³ zijn verbruikt terwijl de commissie ervan uitgaat dat omstreeks 161 m³ in rekening is gebracht. Dit leidt door een neerwaartse aanpassing van de rekening ten gunste van de consument.

b) In verband met de specifieke woonsituatie rustte op de ondernemer een bijzondere zorgplicht, hetzij ten aanzien van het frequenter dan gewoonlijk zelf opnemen van de meterstanden, hetzij het realistisch inschatten van het verbruik. Ook dit zou eventueel dienen te leiden tot een neerwaartse bijstelling ten gunste van de consument.

c) De gevolgen van het niet doorgeven van zijn verhuizing komen voor rekening van de consument zelf. Niet valt in te zien wat de ondernemer in dit opzicht valt te verwijten, mede gelet op diens uitleg omtrent de wijze van betalen.

d) Er is vermoedelijk een forse lekkage geweest. De ondernemer kent geen lekwaterreductieregeling, doch heeft, geheel onverplicht, een ruimhartige korting toegekend.

Strikt genomen hebben deze kwesties niets met elkaar te maken. Uit de toelichting van de ondernemer ter zitting is echter voldoende naar voren gekomen, dat het feit dàt de ondernemer, onverplicht, een ruimhartige lekwaterreductieregeling heeft toegestaan, mede zijn oorzaak vond in de omstandigheden als hiervoor geschetst onder b), mede in verband met de verhuizing van de consument, zulks niettegenstaande de omstandigheid sub c).
Aldus bezien is de ondernemer naar het oordeel van de commissie in voldoende mate tegemoet gekomen aan het onder b) gestelde.

Daarentegen blijkt nergens uit dat de ondernemer rekening heeft gehouden met de onder a) aangehaalde kwestie. Deze dient te leiden tot een aanvullende neerwaartse bijstelling.
Het niet door te berekenen extra verbruik bedraagt 1310 – 161 = 1149. De helft daarvan is echter reeds in het kader van de lekwaterreductie voor rekening van de ondernemer gekomen. Mitsdien dient een aanvullende creditering te worden toegestaan van 575 m³, overeenkomende met € 612,–.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

Beslissing

De commissie bepaalt, dat de consument € 2.033,– verschuldigd is.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 25,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 25,–.

Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.

Een bedrag van € 612,– plus € 25,– wordt terugbetaald aan de consument. Een bedrag van € 25,– verblijft aan de commissie. Aan de ondernemer wordt uitbetaald € 2.033,– minus € 50,–, dus € 1.983,–.

De commissie wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water op 11 juli 2006.