Commissie: Energie
Categorie: Warmte
Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
98782
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de jaarafrekening van de ondernemer van 26 oktober 2015 waarbij de consument een bedrag van € 972,75 diende bij te betalen.
De consument heeft zijn klacht op 29 april 2015 aan de ondernemer voorgelegd.
De consument heeft een bedrag van € 972,75 niet aan de ondernemer betaald en bij de commissie in depot gestort.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument heeft in feite twee klachten over de jaarafrekening van de ondernemer. De eerste klacht betreft het bij hem in rekening gebrachte vastrecht. De ondernemer heeft hem een vastrecht in rekening gebracht van € 363,42 (op jaarbasis). Het wettelijk maximum bedraagt echter € 254,– op jaarbasis en is neergelegd in het Warmtebesluit van 10 september 2013. De tweede klacht van de consument betreft het aan hem in rekening gebrachte verbruik van 54.65 GJ. Aanvankelijk volgde uit de berekening van de ondernemer dat de consument 81.27 GJ verbruikt zou hebben. Naar aanleiding van klachten van de bewoners van het appartementencomplex van de consument (inclusief de consument zelf) is een onderzoek ingesteld waaruit blijkt dat die aanvankelijke berekening niet het werkelijke verbruik weergeeft. Er is vervolgens een nieuwe berekening gemaakt die al een reëler beeld weergeeft, namelijk 54.65 GJ. Evenwel is de consument het ook met die uitkomst van het onderzoek niet eens. Door de te hoge temperaturen in de stijgleidingen, de snelheid waarmee het warme water door de leidingen gepompt wordt en het feit dat er geen weersafhankelijke regelaar in het pompstation was aangebracht is er veel warmte verloren gegaan. Warmte die niet in mijn woning verbruikt is. De consument is dan ook van mening dat het verbruik dat thans aan hem wordt toegerekend (54.65 GJ) niet overeenkomstig zijn daadwerkelijke verbruik is. De consument is van mening dat uitgegaan moet worden van een gemiddeld appartement in een appartementencomplex en dat 37 GJ verbruikt.
In een nadere reactie op het verweer van de ondernemer heeft de consument verder nog het volgende aangevoerd.
De ondernemer doet ten onrechte een beroep op niet-ontvankelijkheid. Er is geen sprake van een nieuw geschil. Op een algemene bijeenkomst op 23 september 2015 is door de ondernemer een nieuwe berekeningsmethodiek naar voren gebracht als mededeling. Daar ben ik het niet mee eens en ik ben daar ook niet mee akkoord gegaan zodat mijn aanvankelijke klacht nog steeds overeind blijft staan. Nu ik er met de ondernemer niet uit ben gekomen was ik zonder meer gerechtigd om een klacht bij de commissie in te dienen. Na onderzoek is de ondernemer tot een nieuwe berekeningswijze gekomen, te weten 35% vast en 65% variabel verbruik. De ondernemer gaat echter voorbij aan het feit dat gelet op de positie van mijn appartement in het complex, ik die 35% vast ook moet betalen, terwijl ik daar nagenoeg niets aan warmte voor terug zie. De consument pleit er dan ook voor om woningen die veel profiteren van de warmte die verloren gaat een hoger vast percentage te geven en de woningen die verder weg zitten minder. Het lijkt de consument redelijk en billijk om het verbruik van een gemiddelde woning in Nederland voor de nota als maatstaf te nemen. Ter zake het vastrecht heeft de wetgever een maximum bedrag gesteld dat de leverancier in rekening mag brengen. De ondernemer overschrijdt dat maximum en verweert zich met de stelling dat er onduidelijkheid bestaat over het bedrag dat aan vastrecht gerekend mag worden. Ik ben van mening dat dat niet de bedoeling is geweest van de wetgever. Ik vind dat de ondernemer zich moet houden aan het maximum bedrag zoals weergegeven in de Warmtewet en het Warmtebesluit. Tevens zou ik wensen dat de ondernemer een contract zal sluiten met de vastgoedbeheerder zodat het voor mij als consument duidelijk is bij wie ik terecht kan met vragen of problemen. Overigens ben ik verder verbaasd over de door de ondernemer genoemde correctiefactoren, die zijn nooit eerder vermeld geweest wat gelet op het eerdere onderzoek en de klachten van de bewoners wel bevorderlijk zou zijn geweest.
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Ter zake het vastrecht merk ik nog op dat de ondernemer geen onderhoud hoeft te plegen aan het interne leidingnetwerk; dat is eigendom van de vastgoedbeheerder. De stellingen van de ondernemer ter zake het meettarief overtuigen mij niet; volgens mij is er geen sprake van een goed rekenmodel en moet er gewoon worden uitgegaan van het vastrecht zoals door de wetgever is vastgesteld. De verdeelsleutel van 35% vast en 65% variabel ter zake het verbruik en de gebruikte correctiefactoren overtuigen mij ook nog niet. Ik begrijp dat het moeilijk is om het verbruik daadwerkelijk en concreet per appartement vast te stellen, maar volgens mij moet er boven de zesde verdieping van het complex (waar ik woon) een extra reductie worden toegepast. Ik hoor de ondernemer hier ter zitting zeggen dat er meerdere correctiefactoren worden toegepast. Dat wist ik niet en hoor ik nu pas voor het eerst. Al die factoren zijn niet eerder ter sprake gekomen. Een betere uitleg was handiger geweest. Er is sprake van een onevenredig veel verlies aan warmte en wat mij betreft moet worden uitgegaan van een gemiddelde woning met een verbruik van 37 GJ. Ter zake het vastrecht is mijns inziens slechts sprake van één grote aansluiting in het appartementencomplex en daarvoor dient dan één vastrecht te worden gehanteerd dat over alle bewoners moet worden verdeeld. Nu wordt 48 keer een vastrecht in rekening gebracht voor individuele verbruikers. Volgens mij is dat teveel. Ik had aanvankelijk een hoog verbruik, maar na de eerste nota heb ik mijn verbruik daarop aangepast; er gaat veel warmte verloren.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument maakt bezwaar tegen het warmtegebruik dat de ondernemer op de correctienota van 26 oktober 2015 bij hem in rekening heeft gebracht. De ondernemer is intensief met de consument in contact geweest, evenwel na 26 oktober 2015 heeft de consument geen contact met de ondernemer gezocht. De klacht over het warmteverbruik dat hem in rekening is gebracht op de correctienota is dan ook niet eerder voorgelegd aan de ondernemer zoals beschreven in artikel 21 van de algemene voorwaarden voor warmte 2014. De ondernemer verzoekt derhalve om conform artikel 6 lid 1a van het reglement van de commissie de consument niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht.
Van oudsher is in het wooncomplex van de consument sprake van een warmtekostenverdeling. In het complex bestaande uit 48 woningen bevindt zich een centrale warmtemeter waarop in GJ’s wordt geregistreerd hoeveel warmte wordt gebruikt in het gehele complex. Deze warmtemeter wordt jaarlijks opgenomen. In alle woningen in het wooncomplex zijn elektronische kostenverdelers (ekv’s) op de radiatoren geplaatst. Aan de hand van de op de ekv’s geregistreerde eenheden in de woningen wordt het totaal op de centrale warmtemeter gemeten warmteverbruik onder de afnemers verdeeld. Voor alle woningen in het wooncomplex wordt dezelfde verdeelsleutel voor de warmtekostenverdeling gebruikt. Nu er geen sprake is van een individuele warmteaansluiting in de woning van de consument, is het werkelijke warmteverbruik van de consument niet bekend. Met de warmtekostenverdeling vindt een toerekening van een gedeelte van het totale warmteverbruik plaats. De ondernemer tracht in samenwerking met [naam van derde partij] met de warmtekostenverdeling het werkelijk gebruik van de consument en de overige bewoners in het wooncomplex zo goed als mogelijk te benaderen. De ondernemer stelt het totale warmteverbruik van het wooncomplex vast, [naam van derde partij] zorgt vervolgens voor de verdeling van dat verbruik over alle woningen en de ondernemer factureert dit vervolgens aan de bewoners. Alle onderdelen van de warmte-installatie na de centrale warmtemeter zijn niet in eigendom van de ondernemer. Hieronder vallen onder andere de stijgleidingen, de weersafhankelijke regeling en de radiatoren in de woningen. Dit gedeelte van de warmte-installatie is eigendom van de gebouweigenaar [naam van de gebouweigenaar] Derhalve is de ondernemer niet verantwoordelijk voor eventuele problemen in de binneninstallatie.
De consument heeft op 29 april 2015 schriftelijk een klacht ingediend. De consument klaagde daarbij over de eerdere jaarnota en het daarmee samenhangende verbruiksoverzicht van [naam van derde partij]. De consument heeft ook samen met een medebewoner contact gezocht met de media. Naar aanleiding daarvan is de ondernemer in samenwerking met gebouweigenaar [naam van de gebouweigenaar] een onderzoek gestart naar de hoge afrekeningen in het wooncomplex. De ondernemer heeft de uitkomsten van het onderzoek op 21 september 2015 in een persoonlijk gesprek met de consument gedeeld. Daarnaast heeft op 23 september 2015 een bewonersavond plaatsgevonden waarbij de uitkomsten zijn gepresenteerd. De ondernemer heeft ook een brief aan de consument gestuurd met daarbij de presentatie en het gespreksverslag, welke ook aan het verweer zijn gehecht. Eén van de uitkomsten van het onderzoek was dat de gehanteerde verdeelsleutel van de warmtekostenverdeling niet aansloot bij het ontwerp van de binneninstallatie. Oftewel de verdeelsleutel is geen benadering van het werkelijke verbruik van de individuele verbruiker. [naam van de gebouweigenaar] heeft hierop samen met de ondernemer besloten om de verdeelsleutel aan te passen. Deze aangepaste verdeelsleutel houdt in dat 35% van het totaal gemeten warmteverbruik hoofdelijk wordt verdeeld onder alle woningen. De overige 65% wordt verdeeld aan de hand van het aantal geregistreerde eenheden door de ekv’s. De aanpassing en de nieuwe verdeelsleutel zijn met terugwerkende kracht toegepast vanaf 1 januari 2014 nu immers de Warmtewet per 1 januari 2014 van kracht is geworden en in artikel 8a van de Warmtewet is beschreven dat de kostenverdeelsystematiek een zo’n nauwkeurig mogelijke benadering is van het verbruik van de individuele verbruiker. In verband met de aanpassing van de verdeelsleutel heeft de ondernemer aan [naam van derde partij] gevraagd om een nieuw verbruiksoverzicht te maken. Daaruit volgt een warmteverbruik van de consument van 54.64 GJ, dat ook aan hem bij de correctienota in rekening is gebracht. Uit het door de ondernemer van [naam van derde partij] ontvangen overzicht blijkt dat de consument op 8 december 2014 in de woning is getrokken en dat op dat moment een zeer sterke stijging van het warmteverbruik te zien valt. Daarnaast is ook duidelijk geworden dat rond 1 april 2015 het verbruik van de consument sterk daalt; hetgeen samenvalt met de ontvangst van die eerste jaarnota. De consument heeft aanvankelijk een bovengemiddeld aantal eenheden warmte verbruikt. Derhalve heeft de consument ook een bovengemiddeld groot deel van het totale warmteverbruik voor zijn rekening gekregen. De consument kan en mag niet verwachten dat de ondernemer een gemiddeld warmteverbruik in rekening brengt bij een bovengemiddeld hoge afname van de consument zelf. Immers, in dat geval komt het hoge verbruik van de consument voor rekening van andere afnemers in het wooncomplex. De consument betoogt verder dat de ondernemer een vastrecht in rekening moet brengen conform de Warmtewet. In het Warmtebesluit is voor 2014 een vastrecht vastgesteld van € 254,–. Daarnaast is in het Warmtebesluit een meettarief van € 24,54 opgenomen. De vaste lasten voor een warmteaansluiting bedroegen in 2014 derhalve € 278,54. In 2015 bedraagt het vastrecht € 281,78 en het meettarief € 24,78, totaal € 306,56. Het meettarief in het Warmtebesluit heeft echter betrekking op het meettarief passend bij een individuele aansluiting op het warmtenet. Op 7 juli 2014 heeft de minister van Economische Zaken een brief geschreven aan de Tweede Kamer waarin een deel is gewijd aan “kostenmeting warmteverbruik bij warmtekostenverdelers”. De minister trekt daarin de conclusie dat de Warmtewet niet voorziet in een meettarief passende bij warmtekostenverdeling. De minister is voornemens om de wet op dat punt aan te passen. Gezien de onduidelijkheid die bestaat, handhaaft de ondernemer de tarieven zoals geldend op 31 december 2013. In de brief van 1 juli 2015 van de minister aan de [naam van toezichthouder] wordt de noodzaak om de Warmtewet op dit punt aan te passen nog eens onderstreept. [naam van derde partij] brengt kosten in rekening bij de ondernemer voor het verdelen van het warmteverbruik. Deze kosten worden verdisconteerd in het vastrecht. De kosten voor een enkele ekv bedroeg in 2014 € 11,15 exclusief btw. Daarnaast waren de kosten voor het verdelen van het warmteverbruik € 2,56 exclusief btw per woning. De tarieven voor 2015 zijn nog niet bekend, nu deze nog geïndexeerd moeten worden. In de woning van de consument zijn zeven ekv’s aanwezig. Uitgaande van de kosten die de ondernemer draagt voor de ekv’s en het verdelen van het warmteverbruik is het meettarief bij zeven ekv’s € 97,54, inclusief btw per jaar. Uitgaande van dit meettarief en het vastrecht uit het warmtebesluit komen de vaste lasten voor 2014 en 2015 op respectievelijk € 348,44 en € 376,22. Op de correctienota brengt de ondernemer een vastrechtbedrag van € 112,35 in rekening, nagenoeg gelijk aan het bedrag gerekend met de werkelijke meetkosten.
In zijn nadere schriftelijke verweer van 2 februari 2016 merkt de ondernemer nog het volgende op.
In de verbruiksverdeling maakt [naam van derde partij] gebruik van correctiefactoren, door [naam van derde partij] betiteld als reductiefactoren. Voor woningen vanaf de zesde etage en hoger past [naam van derde partij] een zogenaamde hoogtereductie van 5% toe. Met die reductie houdt [naam van derde partij] rekening met de afkoeling van het aangevoerde verwarmingswater in de stijgleidingen; hoger gelegen woningen krijgen minder warm verwarmingswater aangeleverd dan lager gelegen woningen. Daarnaast kent [naam van derde partij] een additionele reductie van 20% toe voor alle ruimtes op een hoek van het wooncomplex. Met het gebruik van reductiefactoren wordt rekening gehouden met de ligging van de woning ten opzichte van het ketelhuis en ten opzichte van andere woningen. De reductiefactoren zijn op het verbruiksoverzicht te vinden onder het kopje “overzicht van meterstanden en bepaling van uw verbruik”. Er bestaat onder de Warmtewet inderdaad onduidelijkheid over warmtekostenverdeling en de bijbehorende meettarieven. De ondernemer heeft, totdat de wetgever duidelijkheid hieromtrent verschaft, de tarieven bevroren. De consument ziet als ideale situatie dat de ondernemer een contract sluit met de vastgoedbeheerder, in casu [naam van de gebouweigenaar]voor de levering van warmte op de hoofdaansluiting en dat [naam van de gebouweigenaar]vervolgens het aanspreekpunt wordt voor alle bewoners. Dat is ook een situatie zoals de ondernemer het graag ziet. De ondernemer heeft daaromtrent reeds een aanbod gedaan aan Delta Lloyd, echter de behandeling daarvan valt buiten de bevoegdheid van de commissie. De ondernemer handhaaft dan ook zijn eerdere verweer en verzoekt de klachten van de consument respectievelijk niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Het vastrecht over 2014 bedraagt inderdaad € 254,–. Het gaat er echter om dat er ook nog sprake is van een meettarief. Dat meettarief is alleen bepaald voor een individuele aansluiting, terwijl het in deze zaak juist gaat om een collectieve aansluiting. Het gaat dus om de ekv’s, zeven stuks, in de woning van de consument. Het gaat daarbij om de werkelijk gemaakte kosten ter zake dat meettarief wat wordt opgeteld bij het vastrecht. Dat is volgens de ondernemer niet teveel. De Warmtewet heeft er niet in voorzien en het is wachten op het voorstel van de minister dienaangaande. Het komt er kort gezegd op neer dat de ondernemer levert tot aan de hoofdmeter waarna vervolgens het individuele verbruik in samenwerking met [naam van derde partij] wordt bepaald. Het totale verbruik dient dan te worden verdeeld onder de bewoners en daar zit veel werk in. [naam van derde partij] past correctiefactoren, ook wel reductiefactoren toe. Dat betreft 15% voor een appartement onder een plat dak, 10% voor een appartement met een onverwarmde vloer, 20% voor appartementen op de hoek en daarnaast een hoogtereductie (boven de zesde etage) van 5%. Het vastrecht ziet onder andere op transport, regelkamer en de collectieve meter/pomp. De kosten verschillen voor wat betreft een collectieve aansluiting dan wel voor individuele meters niet veel. De werkelijke kosten voor een ekv bedragen € 11,15 zoals eerder door de ondernemer is aangegeven. Zoals verder opgemerkt was het individuele verbruik van de consument aan de hoge kant.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie acht de consument ontvankelijk in zijn klacht. De consument heeft reeds in april 2015 zijn klacht voorgelegd aan de ondernemer, vervolgens heeft er tussen de ondernemer en de consument en de overige bewoners overleg plaatsgevonden, hetgeen uiteindelijk geresulteerd heeft in een eenzijdige aanpassing/mededeling van de ondernemer aan de consument en overige bewoners, hetgeen is opgenomen in de correctienota van de ondernemer van oktober 2015 en waarmee de consument het nog steeds niet eens is. Daarmee blijft de aanvankelijke klacht van de consument overeind staan zodat in de optiek van de commissie geen sprake is van een nieuwe klacht van de consument en hij derhalve ontvankelijk wordt geacht ter zake zijn aanvankelijk reeds bij de ondernemer ingediende klacht van april 2015.
Ter zake het gehanteerde vastrecht zijn partijen het in feite met elkaar eens dat uitgegaan moet worden van de tarieven die daarvoor jaarlijks zijn vastgesteld in het Warmtebesluit, te weten € 254,– voor 2014 en € 281,78 voor 2015. Partijen verschillen van mening over het gehanteerde meettarief; de consument is van mening dat dat als verdisconteerd moet worden beschouwd in het vastrecht, terwijl de ondernemer van mening is dat dat afzonderlijk nog in rekening mag worden gebracht (en door hem wordt opgeteld bij het vastrecht). Duidelijk is geworden dat de Warmtewet niet voorziet in een meettarief dat bij de verbruiker in rekening kan worden gebracht voor meetkosten van het warmteverbruik bij het gebruik van zogenaamde warmtekostenverdelers zoals in deze zaak het geval is. De minister van Economische Zaken is dan ook voornemens om de wet op dat punt aan te passen waarbij de minister verder aangeeft dat de kosten voor warmtekostenverdelers doorberekend kunnen worden aan de verbruikers. Die kosten dienen dan redelijk te zijn en niet meer te bedragen dan NMDA (het niet meer dan anders principe). Dit is neergelegd in de brief van de minster van Economische Zaken van 7 juli 2014 aan de Tweede Kamer. In zijn brief van 1 juli 2015 aan de [naam van toezichthouder] geeft de minister van Economische Zaken verder aan dat de vernieuwde Warmtewet naar verwachting eind 2016 naar de Tweede Kamer zal worden gezonden waarbij hij verder aangeeft dat bij de wetswijziging ook de mogelijkheid voor warmteleveranciers om de kosten voor warmtekostenverdelers en centrale afleversets in rekening te brengen bij verbruikers zal meenemen. Hieruit valt af te leiden dat anders dan de consument stelt de meetkosten van het warmteverbruik bij het gebruik van zogenaamde warmtekostenverdelers (de zogenaamde ekv’s) niet in het vastrecht begrepen/verdisconteerd zijn, doch dat die afzonderlijk door de energieleverancier bij de verbruiker (zoals de consument) in rekening mogen worden gebracht. Het moet daarbij gaan om redelijke kosten. De hamvraag in deze kwestie is of de door de ondernemer berekende en in rekening gebrachte meetkosten redelijk zijn. Op grond van artikel 3 van het reglement van de Geschillencommissie Energie heeft de commissie tot taak geschillen tussen consument en ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van de overeenkomsten met betrekking tot de aansluiting en/of levering van gas, warmte of elektrische energie en daarmee samenhangende leveringen en diensten. De commissie is derhalve niet bevoegd te beslissen over de hoogte van in rekening gebrachte tarieven of kosten in zijn algemeenheid. De commissie heeft daarin slechts een marginale beoordelingsruimte.
Behoudens in gevallen dat sprake is van evident onredelijke tarieven, welke situatie zich volgens de commissie zich in dit geval niet aanstonds voordoet omdat de ondernemer naar hij stelt de werkelijke kosten in rekening brengt, is het niet aan de commissie om vooruitlopend op de nadere voorstellen daarvoor door de minster van Economische Zaken, een oordeel te geven. Ter zake het gehanteerde meettarief acht de commissie de klacht van de consument dan ook ongegrond.
Ter zake het door de ondernemer bij de consument in rekening gebrachte verbruik van warmte (54.65 GJ) bij de correctienota van oktober 2015 kan de commissie zich vinden in de door de ondernemer gegeven uitleg en toelichting bij die correctienota en het daarvan deeluitmakende gemeenschappelijke onderzoek van de ondernemer tesamen met vastgoedeigenaar [naam van de gebouweigenaar] en [naam van derde partij]. In de brief van de minister van Economische Zaken van 7 juli 2014 is onder meer opgenomen dat bij een kostenverdeelsystematiek (bij afwezigheid van een individuele warmtemeter of individuele warmtekostenverdelers) van een zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijk aandeel van het verbruik van een verbruiker wordt uitgegaan, voor zover dat technisch dan wel financieel mogelijk is. Met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik kunnen zogenaamde correctiefactoren worden gebruikt. De minister is ook voornemens om richtsnoeren voor de wijze waarop de kosten van het gebruik van warmte verdeeld moeten worden in de te wijzigen Warmtewet op te nemen. Genoegzaam staat vast dat bij de herberekening/correctienota van het verbruik van de consument gebruik is gemaakt van correctiefactoren, zoals door de ondernemer in zijn schriftelijk verweer en bij de mondelinge behandeling ter zitting nader is toegelicht. In dat verband is dus ook rekening gehouden met de factoren die door de consument in zijn klacht naar voren zijn gebracht. De commissie acht de berekening/correctienota ter zake het verbruik van de consument onder de gegeven omstandigheden redelijk en passend waarbij verder nog zij aangetekend dat het individuele verbruik van de consument aanvankelijk aan de hoge kant was, zoals onweersproken door de ondernemer is gesteld. De commissie acht het dan ook niet gerechtvaardigd om uit te gaan van een gemiddeld verbruik van 37 GJ zoals de consument voorstelt. Verder heeft te gelden dat na de bijeenkomst en toelichting op de herberekening in september 2015 de vastgoedeigenaar [naam van de gebouweigenaar] heeft aangegeven dat nog een aantal zaken verder zal worden onderzocht en dat [naam van de gebouweigenaar] de verbruikers daarover te zijner tijd zal informeren. Voor zover de consument nog concrete klachten/opmerkingen heeft ter zake het vastgestelde verbruik (meer in het bijzonder de interne verdeelsleutel tussen de bewoners) lijkt het de commissie raadzaam dat de consument zich daarvoor wendt tot vastgoedeigenaar [naam van de gebouweigenaar] en/of [naam van derde partij], nu de ondernemer in feite geen zeggenschap/verantwoordelijkheid heeft over de binneninstallatie (waaronder de stijgleidingen, de weersafhankelijke regeling en de radiatoren in de woningen) omdat die eigendom zijn van vastgoedeigenaar [naam van de gebouweigenaar]. De klacht ter zake het in rekening gebrachte verbruik acht de commissie dan ook ongegrond zodat het door de consument in depot gestorte bedrag van € 972,75 aan de ondernemer zal worden uitgekeerd.
Evenwel acht de commissie de handelwijze van de ondernemer onzorgvuldig, nu zijn toelichting over het gebruik van correctiefactoren ter zake de berekening van het individuele verbruik aan warmte door de consument pas in zijn schriftelijk verweer en voor een deel ook pas ter zitting naar voren is gebracht, hetgeen de ondernemer euvel is te duiden. Die informatie had de ondernemer zonder meer eerder aan de consument dienen te verstrekken. Voor wat betreft de klachtafhandeling door de ondernemer acht de commissie de klacht van de consument gegrond, zodat de ondernemer gehouden is het door de consument betaalde klachtengeld te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 27,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Het depotbedrag van € 972,75 wordt uitbetaald aan de ondernemer.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af en acht de klachten van de consument inhoudelijk ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie op 23 maart 2016.