Morfine werd, ondanks wens familie, terecht toegediend als pijnbestrijder en in belang van patiënte

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 55862/111014

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klager heeft het idee dat zijn moeder, de patiënte, niet op een waardige wijze is overleden. De zorgaanbieder heeft de patiënte vervelend behandeld en morfine gegeven terwijl er duidelijk gezegd was dat het overlijden op natuurlijke wijze moest gaan. Ook heeft de klager geen afscheid kunnen nemen en geen nagesprek aangeboden gekregen. Volgens de zorgaanbieder is de morfine toegediend omdat de patiënte erg benauwd was en past dit in het kader van goede zorg. Dat de klager niet aanwezig was in het ziekenhuis op het moment dat de patiënte overleed is niet de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Er was ook geen reden om aan te nemen dat het overlijden zo snel zou gaan. Tijdens het proces heeft de zorgaanbieder niets van onvrede of onbegrip gemerkt bij de klager. Wel geeft de zorgaanbieder toe tekort zijn geschoten in het aanbieden van een nagesprek. De commissie oordeelt dat de morfine is toegediend in het belang van de patiënte. Dat de klager niet aanwezig was tijdens het overlijden ziet de commissie niet als verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft erkend dat zij tekort is geschoten door geen nagesprek aan te bieden, de commissie vindt het goed dat de zorgaanbieder haar fout heeft erkend. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Klager], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Maasstad Ziekenhuis, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 november 2021 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Onderwerp van het geschil
Klager heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Klager is de zoon van [naam], hierna patiënte. Zij is op 26 april 2018 overleden in het ziekenhuis van de zorgaanbieder. Naar aanleiding van haar opname en haar overlijden heeft klager een aantal klachten geformuleerd.

Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder heeft niet de gepaste zorgvuldigheid in acht genomen. De bejegening is niet correct geweest. Er is morfine verstrekt aan patiënte, terwijl de uitdrukkelijke wens was dat patiënte op een natuurlijke wijze zou komen te overlijden. Klager heeft geen afscheid kunnen nemen van zijn moeder en de zorgaanbieder heeft geen nagesprek aangeboden. Op deze wijze heeft klager niet ervaren dat het leven van patiënte op waardige wijze is geëindigd.

Klager eist een schadevergoeding van € 25.000,– voor onder meer de kosten van de uitvaart van zijn moeder.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Het was de zorgaanbieder bij opname op de spoedeisende hulp duidelijk dat patiënte niet meer beter zou worden. Er is gekozen voor een beleid van behandelbeperkingen, waarbij de zorg gericht was op het bieden van comfort. De zorgaanbieder heeft geen signalen opgepikt van de familie dat de behandeling van patiënte niet werd begrepen. Ten tijde van de opname op de afdeling Interne Geneeskunde heeft de zorgaanbieder het ingeschatte, aanstaande overlijden van patiënte besproken. Ook op dat moment heeft de zorgaanbieder niets van onvrede gemerkt.

De zorgaanbieder heeft eenmalig een dosis morfine toegediend. Dat was wegens benauwdheid van patiënte en paste bij het bieden van goede zorg.

Het valt de zorgaanbieder niet te verwijten dat klager niet aanwezig was in het ziekenhuis op 26 april 2018 ten tijde van het overlijden van zijn moeder. Er was geen directe aanleiding om te veronderstellen dat patiënte heel spoedig zou overlijden.

De zorgaanbieder erkent dat zij is tekortgeschoten in het bieden van een nagesprek. Dat is om onduidelijke redenen achterwege gebleven. Ook kan de zorgaanbieder niet uitleggen waarom de correspondentie met betrekking tot het overlijden van patiënte niet aan huisarts [naam huisarts] is toegezonden.

Tot slot wijst de zorgaanbieder aansprakelijkheid voor de gestelde schade af.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De bevoegdheid van de commissie.
Het geschil gaat over de zorgovereenkomst tussen patiënte en de zorgaanbieder. Patiënte is weliswaar overleden, maar nu ook nabestaanden een klacht kunnen indienen, die ziet op de zorgovereenkomst tussen de overledene en de zorgaanbieder is de Geschillencommissie bevoegd de klacht van klager te behandelen.

De zorgaanbieder heeft de bejegeningsklacht al eerder gegrond verklaard. Dat staat in de brief van de zorgaanbieder van 8 januari 2021. De commissie hoeft die klacht niet opnieuw te beoordelen.

De toediening van morfine.
De kern van het verwijt is dat het leven van patiënte niet op waardige wijze is geëindigd. In dat verband verwijt klager de zorgaanbieder het toedienen van morfine. Klager is van mening dat het leven niet door menselijk handelen mag worden beëindigd en dat de zorgaanbieder dit wel gedaan heeft door het toedienen van morfine. Klager verliest daarmee echter uit het oog dat morfine (ook) een pijnbestrijdingsmiddel is. Patiënte had baat bij de toediening ervan, omdat haar benauwdheid afnam. De zorgaanbieder heeft daarmee gehandeld zoals van een adequaat handelende zorgaanbieder mag worden verwacht, namelijk het bieden van comfort in de laatste levensfase van de patiënt. Dat belang weegt zwaarder dan de wensen van de familie van de patiënt.

Voor zover klager heeft bedoeld dat de zorgaanbieder vaker morfine heeft toegediend, geldt dat hij zijn klacht onvoldoende heeft onderbouwd. In het medisch dossier is immers slechts een enkele verstrekking (16 april 2018) vermeld. Gelet op de aard van het medicijn acht de commissie het onaannemelijk dat de zorgaanbieder meer morfine heeft verstrekt dan is vermeld in het medisch dossier. De klacht is op dit punt ongegrond.

Klager was niet aanwezig ten tijde van overlijden.
Tijdens de zitting heeft klager verteld dat hij zijn moeder een belofte heeft gedaan. Hij zou niet van haar zijde wijken. Klager was echter niet aanwezig bij moeder toen zij overleed, omdat hij naar huis was om schone kleren te halen. De commissie heeft begrip voor de pijn die het klager moet hebben gedaan dat hij zijn belofte aan moeder niet heeft kunnen waarmaken. De commissie kan er echter geen verwijt aan de zorgaanbieder in zien.

Het nagesprek.
Tot slot merkt de commissie nog het volgende op. De zorgaanbieder heeft erkend dat zij is tekortgeschoten door geen nagesprek met klager te voeren. In zo’n gesprek had de afronding van de opname aan de orde kunnen komen en eventuele vragen kunnen worden beantwoord. Het is goed om te constateren dat de zorgaanbieder haar fout, dat geen nagesprek heeft plaatsgevonden, heeft erkend. Daarmee is een wezenlijk doel van de procedure bij de commissie bereikt, namelijk dat de zorgaanbieder kan leren van haar fouten. Het leidt evenwel niet tot een gegrondverklaring van de klacht.

Tot slot.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
Het door de klager verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. A.D.R.M Boumans, voorzitter, M.J.T. Kleijnen- van ’t Hullenaar, J. Donga, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 10 november 2021.