Na een val met de mountainbike bleek de cliënt na onderzoek door ambulancepersoneel mobiel genoeg om met ondersteuning naar de ambulance te lopen. Dat was gezien de omstandigheden de meest veilige optie en ook conform protocol.

  • Home >>
  • Ambulancezorg >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ambulancezorg    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 111720

De uitspraak:

In het geschil tussen

Cliënt en Ambulance Oost, gevestigd te Hengelo (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 28 augustus 2017 te Den Haag.

Het geschil is behandeld buiten aanwezigheid van partijen omdat partijen te kennen hebben gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.

Onderwerp van het geschil

De cliënt beklaagt zich over de wijze waarop de zorgaanbieder hem op 23 april 2017 na een val met zijn mountainbike naar het ziekenhuis heeft vervoerd, en die naar zijn mening de ernstige lichamelijke klachten heeft veroorzaakt, waarmee hij sinds deze val kampt.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Op 23 april 2017 heeft de cliënt een val gemaakt toen hij met zijn moutainbike door het bos reed. Toen de ambulancemedewerkers arriveerden, vroeg hij – terwijl hij op de grond lag – gelijk om een nekkraag. Deze waren de medewerkers in eerste instantie vergeten mee te nemen uit de ambulance, die ongeveer 100 meter verderop stond. De medewerkers vroegen hem toen om op te staan. Omdat hij niet kon lopen vroeg hij om een veldbrancard. De medewerkers gaven aan dat ze hem niet konden dragen en dat hij met hen moest meelopen naar de ambulance. Door deze actie heeft hij een zwelling en beschadiging van het ruggenmerg opgelopen. Het ambulancepersoneel dient uiterst zorgvuldig te handelen bij het verplaatsen van iemand met mogelijk ruggenmergletsel omdat bij beschadiging van het ruggenmerg iedere verschuiving kan leiden tot verlamming. Doorgaans wordt het slachtoffer met een grote vacuümspalk op een harde ondergrond gefixeerd om beweging te voorkomen, hetgeen niet is gebeurd. Op dit moment ondervindt de cliënt veel pijn, ongemak en beperkingen.

Volgens de cliënt hebben de medewerkers van de zorgaanbieder niet zorgvuldig en adequaat gehandeld en heeft hij daardoor aanzienlijke lichamelijk, psychische en emotionele schade opgelopen. De cliënt stelt de ambulance daarvoor aansprakelijk en verlangt een passende financiële genoegdoening.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Bij aankomst met de ambulance op het bosterrein hebben de medewerkers in onderling overleg besloten alleen de koffer mee te nemen om zich eerst te oriënteren op wat er precies gebeurd was en wat het eventuele letsel was. Doordat het hard begon te regenen was het heuvelige bospad modderig en was de cliënt moeilijk te bereiken. Daardoor viel het meenemen van de brancard als optie af. De afstand van de ambulance tot de cliënt bedroeg ongeveer 150 meter. De cliënt lag liggend voorover op zijn buik in een kuil. Medemountainbikers vertelden dat hij door een greppel was gereden en daarbij voorover was gevallen. Hij was goed aanspreekbaar, niet buiten kennis geweest en goed in staat te vertellen wat er was gebeurd. Hij had een goede kleur, normale ademhaling, regelmatige polsslag en er was geen hoofdletsel waarneembaar. De cliënt gaf pijn aan in de zijkant van de wervelkolom, maar geen drukpijnlijke wervels. Hij had tintelingen in beide armen, waarschijnlijk doordat hij op zijn armen had gelegen. Een eerste inschatting was dat de patiënt pijn had doordat hij bij het voorover vallen zijn nekbanden had verrekt. Na het eerste onderzoek werd de cliënt geholpen bij het rechtop zitten, waarbij de nek manueel werd gefixeerd. Verder onderzoek leverde geen afwijkingen, uitvalverschijnselen of drukpijn op. Besloten werd een infuus aan te leggen en pijnstilling te geven. Ook werd zorgvuldig een nekkraag aangelegd om de cliënt meer comfort en steun te geven. Een snelle controlecheck gaf geen aanleiding om het behandelplan aan te passen.

In verband met het slecht begaanbare terrein, kans op uitglijden en teveel onnodige bewegingen op een wervelplank is de cliënt, conform de landelijk geldende protocollen binnen de Ambulancezorg, rustig en met ondersteuning naar de gereedstaande brancard begeleid. Het alternatief om hem vanaf de plek van het ongeval met (schep)brancard of wervelplank “dragend’ te vervoeren had niet de voorkeur omdat de kans op pijn en letsel dan groter was geweest. Ervaring heeft bewezen dat het liggen op een wervelplank als zeer onaangenaam wordt ervaren. In de praktijk houdt de patiënt vaak het hoofd stil in een positie, die de minste pijn veroorzaakt. In de ambulance werd de cliënt verder gefixeerd met head blocks en banden. Onderweg is de pijn gezakt en zijn de tintelingen in de armen verminderd.

De zorgaanbieder is van mening dat er juist is gehandeld en kan zich niet voorstellen dat het handelen van de medewerkers het letsel kan hebben verergerd. Zwelling ontstaat vaak achteraf na een kneuzing en de klachten namen juist gaandeweg langzaam af. De medewerkers hebben ook niet van het ziekenhuis en het revalidatiecentrum vernomen dat zij onzorgvuldig gehandeld zouden hebben. De zorgaanbieder meent daarom dat de klacht ongegrond geacht dient te worden.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Vooropgesteld wordt dat tussen de cliënt en de zorgaanbieder op 23 april 2017 een overeenkomst inzake het verlenen van ambulancezorg tot stand is gekomen. Dit is een overeenkomst gericht op behandeling en/of begeleiding waarop de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst van toepassing is. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder in dit kader is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van voornoemde behandelingsovereenkomst. Daartoe is vereist dat de tekortkoming aan de zorgaanbieder kan worden verweten en de cliënt door deze tekortkoming schade is toegebracht. De commissie dient thans de vraag te beantwoorden of de zorgaanbieder tekort is geschoten jegens de cliënt.

Op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht acht de commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat de medewerkers van de zorgaanbieder, mede gezien de omstandigheden van het terrein, een zorgvuldige afweging hebben gemaakt wat in deze situatie de beste behandeling is. Meteen bij aankomst is de cliënt onderzocht en alle testen zijn later nog eens herhaald. Uit de testen bleek dat hij mobiel genoeg was om de relatief korte afstand tot de ambulance, met ondersteuning, lopend af te leggen. De commissie acht de inschatting van de medewerkers terecht dat dit onder de gegeven omstandigheden veiliger was dan met een wervelplank en dat dit ook in overeenstemming met het daarvoor geldend protocol is.
Daarnaast heeft de cliënt het door hem aangevoerde letsel niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met medische gegevens. Nu het voor de commissie niet vast staat dat het hiervoor besproken letsel voortkomt uit het handelen van de zorgaanbieder is naar het oordeel van de commissie aldus niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een tekortkoming van de zorgaanbieder.

Nu er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder is er geen grondslag voor het opleggen van schadevergoeding.

Op grond van het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ambulancezorg op 28 augustus 2017.