Naheffing voor verbruikte elektriciteit mag uitsluitend bestaan uit het verschil tussen het werkelijk verbruik en het in rekening gebrachte verbruik; toepassing methode Vink bij werkelijk verbruik

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Energie    Categorie: Jaarafrekening    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 56005-2

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil   Het geschil betreft een naheffing door de ondernemer voor verbruikte elektriciteit.   De consument heeft een bedrag van € 3.306,53 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.   De consument heeft op 19 juli 2010 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   De ondernemer heeft mij in juni 2010 een naheffing opgelegd over drie voorafgaande verbruiksjaren. Hierop heb ik € 6.720,44 betaald. Volgens de ondernemer blijft er nog € 9.971,75 te betalen over. Ik ben het ermee eens dat ik een naheffing verschuldigd ben, maar het door de ondernemer berekende bedrag is onjuist. Hieraan ligt een verkeerde redeneerwijze ten grondslag. Volgens mijn berekening is het bij te betalen bedrag slechts € 3.306,53, het door mij in depot gestorte bedrag. De ondernemer heeft jarenlang te weinig elektriciteit in rekening gebracht door een onjuiste meteraflezing. In een brief d.d. 21 januari 2011 heeft de ondernemer toegelicht hoe hij het bij te betalen bedrag heeft berekend. Daartoe heeft hij een schatting gemaakt van het verbruik over het jaar april 2010-april 2011 door de in november 2010 (naar de commissie heeft begrepen moet dit april 2010 zijn) opgenomen meterstanden te extrapoleren naar 23 april 2011. Op zichzelf vind ik dit acceptabel. Deze extrapolatie levert een jaarverbruik op van € 6.359,27. Vervolgens past de ondernemer een vreemde redenering toe. Hij voegt aan het berekende jaarverbruik 4.500 kWh toe en komt vervolgens op een veel te hoog bij te betalen bedrag. Uitgaande van het door middel van de genoemde extrapolatie vastgestelde gemiddelde elektriciteitsverbruik per jaar in geld van € 6.359,27 en gasverbruik van € 6.814,49 (bij de vaststelling van het gasverbruik zijn overigens geen fouten gemaakt), samen € 13.173,76, ben ik over drie verbruiksjaren € 39.521,28 verschuldigd. In totaal heb ik over die drie jaar € 36.214,75 betaald, inclusief het op de naheffing betaalde bedrag van € 6.720,44. Er resteert dan € 3.306,53. Ik ben bereid dit bedrag te betalen, maar niet meer.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   Bij de naheffing van het elektriciteitsverbruik hebben wij de door de commissie al jaren toegepaste methode-[naam methode] gebruikt. Wij hebben dus niet verder teruggerekend dan de laatste drie verbruiksjaren voorafgaande aan 18 juni 2010, de datum van de naheffing. Voor de vaststelling van het gemiddeld jaarverbruik zijn wij uitgegaan van de bekende opgenomen meterstanden per 20 augustus 1998 en 23 april 2010. Dat is eveneens overeenkomstig de methode-[naam methode]. Het gemiddeld jaarverbruik over (bijna) 12 jaar is 57.000 kWh. Uit de werkelijke opnames over de periode 2008-2011 blijkt dat het gemiddelde jaarverbruik de laatste jaren wel is gedaald, namelijk tot circa 45.500 kWh. Dit neemt echter niet weg dat wij volgens de methode-[naam methode] een juiste berekening hebben gemaakt. In de berekening bij onze brief aan de consument d.d. 21 januari 2011 is ten onrechte ook het gasverbruik meegenomen. Dat was niet nodig geweest, omdat het gasverbruik steeds correct is verwerkt, in tegenstelling tot het elektriciteitsverbruik, dat gedurende een reeks van jaren te laag is vastgesteld als gevolg van een onjuiste meteraflezing. Wij hebben die berekening bedoeld als handvat voor het begrijpbaar maken van de hoogte van het nog door de consument bij te betalen bedrag. Nu die berekening kennelijk voor de consument onduidelijk is, nemen wij daar afstand van en houden wij vast aan de berekening volgens de methode-[naam mehotde]. Deze heeft geresulteerd in een vermindering van het totaalbedrag van de jaarafrekening van 18 juni 2010 van € 68.498,49 tot € 18.479,73. Na aftrek van het door de consument op de afrekening betaalde bedrag van € 6.720,44 resteert nog € 11.759,29. In onze brief aan de commissie d.d. 2 november 2011 hebben wij aangegeven dat het openstaande bedrag nog € 10.873,25 groot was. Daarvan betreft een gedeelte groot € 9.971,25 het nog openstaande restant van de jaarafrekening d.d. 18 juni 2010. Daarnaast is de consument nog het eindbedrag van een niet betwiste afrekening d.d. 7 mei 2011 van € 901,50 verschuldigd.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   Op de levering van energie aan een consument is de 2-jarige verjaring van de consumentenkoop van toepassing. Die verjaring begint te lopen op het tijdstip waarop de jaarafrekening is opgemaakt of had moeten zijn opgemaakt. Dat betekent in het onderhavige geval dat de ondernemer op 18 juni 2010, de datum van de jaarafrekening waarbij hij aan de consument een naheffing heeft opgelegd, de jaarafrekeningen 2007/2008 en 2008/2009 nog mocht herzien aan de hand van het werkelijk verbruik. Het werkelijk elektriciteitsverbruik (het gasverbruik speelt geen rol) over die jaren was blijkens het verweerschrift gemiddeld 45.500 kWh per jaar. De ondernemer meent echter dat hij over die jaren gemiddeld 57.000 kWh in rekening mag brengen, zijnde het gemiddelde over de 12 verbruiksjaren tussen 1998 en 2010, waarin geen of onjuiste meteropnamen hebben plaatsgevonden, uitgaande van de opgenomen meterstanden per 20 augustus 1998 en 23 april 2010. De ondernemer doet daarvoor een beroep op de methode-[naam methode]. Dat is echter onjuist. De naheffing mag uitsluitend bestaan uit het verschil tussen het werkelijk verbruik en het in rekening gebrachte verbruik. Het werkelijk verbruik was volgens de ondernemer zelf gemiddeld 45.500 kWh per jaar en niet 57.000 kWh. De methode-[naam methode] heeft voor wat de vaststelling van het werkelijk verbruik betreft geen absolute gelding in die zin dat deze altijd gevolgd moet worden, ook indien uit andere gegevens blijkt dat het werkelijk verbruik afwijkt van het volgens de methode–[naam methode] berekende verbruik. Zeker is dit niet het geval, indien zoals in casu gedurende zeer lange tijd geen of onjuiste meteropnamen hebben plaatsgevonden, wat niet aan de consument kan worden toegerekend. De jaarafrekening 2009/2010 omvat mede het verbruik over het jaar 2009/2010. Ook over dat jaar mag dus niet meer dan 45.500 kWh in rekening worden gebracht. In totaal mocht de ondernemer over drie verbruiksjaren dus 3 x 45.500 = 136.500 kWh in rekening brengen. Bij de jaarafrekeningen 2007/2008 en 2008/2009, waarvan kopieën door de ondernemer zijn overgelegd, is respectievelijk 7.357 kWh en 7.379 kWh, in totaal derhalve 14.736 kWh, in rekening gebracht. Bij de afrekening 2009/2010 mocht de ondernemer dus in rekening brengen: 136.500 – 14.736 = 121.764 kWh in totaal. Gelet op de door de ondernemer geschapen onduidelijkheid is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. Het depotbedrag kan aan de ondernemer worden overgemaakt, aangezien dit bedrag in elk geval door de consument schuldig is erkend.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   De ondernemer herziet de jaarafrekening 2009/2010 aldus dat daarop 121.764 kWh elektriciteit in rekening wordt gebracht, verdeeld tussen hoog en laag tarief volgens de tussen partijen bestaande verdeelsleutel en verdeeld over de genoemde drie verbruiksjaren aldus dat over 2007/2008 38.143 kWh in rekening wordt gebracht, over het jaar 2008/2009 38.121 kWh en over het jaar 2009/2010 45.500 kWh, waarbij telkens de in het betreffende verbruiksjaar geldende eenheidsprijzen worden gehanteerd.   De commissie wijst het meer of anders verlangde af.   Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 25,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 25,–.   Het depotbedrag van € 3.306,53 wordt aan de ondernemer overgemaakt.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water, op 27 december 2011.