
Commissie: Waterrecreatie
Categorie: HISWA Voorwaarden Bemiddeling Vaartuigen
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
106073
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de wijze waarop de bemiddeling en de verkoop van de boot is afgehandeld.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
In het najaar van 2015 heeft de consument de ondernemer benaderd om als bemiddelaar op te treden bij de verkoop van zijn boot, de motorkruiser “[naam van de boot]”. Daarbij heeft de consument aangegeven minimaal € 20.000,– voor de boot te willen hebben. De vraagprijs is in overleg vastgesteld op € 24.950,–. Omtrent een eventuele bemiddelingsovereenkomst is niets op papier gezet, maar op basis van de informatie over de bemiddelingsovereenkomst die de ondernemer normaliter hanteert en die door de ondernemer aan de consument is voorgelegd, zouden de bemiddelingskosten in dit geval € 1.815,– bedragen.
Op 12 maart 2016 is de boot afgemeerd in de verkoophaven te [plaatsnaam] en op de verkoopsite van de ondernemer geplaatst. Op 9 mei 2016 heeft de ondernemer aan de consument laten weten een potentiële koper voor de boot te hebben gevonden. Op 18 mei 2016 heeft de ondernemer laten weten dat de boot zo goed als verkocht is, waarna op 20 mei 2016 de verkoop definitief is geworden. Er heeft in de periode van 9 tot 18 mei 2016 geen overleg tussen de ondernemer en de consument over de hoogte van het bod en de uiteindelijk overeengekomen verkoopprijs plaatsgevonden. Voorts heeft de ondernemer gedurende het gehele traject niets schriftelijk vastgelegd, terwijl de consument daar wel herhaaldelijk om heeft gevraagd.
Op 20 mei 2016 heeft de ondernemer een bedrag van € 20.000,– naar de bankrekening van de consument overgemaakt onder vermelding van “Verkoop schip [naam van de boot] 1040”.
Op 24 juli 2016 heeft de consument van de koper van de boot vernomen dat de overeengekomen koopprijs € 23.000,– bedroeg, hetgeen de consument niet kan rijmen met het bedrag van € 20.000,– dat hij voor de boot heeft ontvangen. Wanneer de consument de ondernemer hier, op 22 augustus 2016, op aanspreekt, deelt deze hem mede dat hij zelf de boot – buiten diens medeweten – van de consument heeft gekocht voor het bedrag dat hij er minimaal voor wilde ontvangen, te weten € 20.000,–. Daarna heeft de ondernemer de boot verkocht voor € 23.000,–.
De consument stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat hij thans nog recht heeft op een bedrag van € 1.185,–, omdat de ondernemer een bedrag van € 3.000,– heeft ingehouden, terwijl de bemiddelingskosten € 1.815,– bedragen.
In de tweede plaats is de consument van mening dat de ondernemer, gezien zijn malafide handelwijze, het recht op bemiddelingskosten heeft verspeeld, zodat het bedrag van € 1.815,– eveneens aan de consument zou moeten toekomen.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Doordat het verkoopproces snel is verlopen, is er geen bemiddelingsovereenkomst aangegaan. De ondernemer heeft de boot van de consument gekocht en vervolgens verkocht. Er is dan ook geen sprake van bemiddeling. Omdat de consument heeft aangegeven akkoord te gaan met een bedrag van € 20.000,– is hij er volgens de ondernemer mee akkoord gegaan dat de boot voor die prijs aan hem werd verkocht.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van hetgeen partijen blijkens de stukken over en weer naar voren hebben gebracht, overweegt de commissie als volgt.
In het najaar van 2015 heeft de ondernemer met de consument afspraken gemaakt over de verkoop van diens boot, waarbij het de bedoeling was dat deze afspraken schriftelijk zouden worden vastgelegd in een bemiddelingsovereenkomst. De ondernemer stelt zich op het standpunt dat het verkoopproces te snel is verlopen, waardoor het niet gelukt is om de gemaakte afspraken op schrift te stellen. Deze stelling van de ondernemer komt de commissie vreemd voor, aangezien na het plaatsen van de boot op de verkoopsite van de ondernemer op 12 maart 2016 nagenoeg twee maanden zijn verstreken voordat de boot daadwerkelijk werd verkocht. Niettemin stelt de commissie vast dat een (mondelinge) bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen, inhoudende dat de ondernemer tegen betaling van courtage ten bedrage van € 1.815,– bemiddelingswerkzaamheden verricht voor de consument bij de verkoop van diens boot.
De consument heeft op 20 mei 2016 van de ondernemer een bedrag van € 20.000,– ontvangen. Op 24 juli 2016 heeft de consument echter van de koper vernomen dat deze een bedrag van € 23.000,– voor de boot heeft betaald. Nu de ondernemer niet heeft aangetoond dat een andere koopprijs voor de boot zou zijn betaald, gaat de commissie uit van de juistheid van de mededeling van de consument.
Uitgaande van hetgeen partijen zijn overeengekomen met betrekking tot de bemiddeling bij de verkoop van de boot, is de consument voor het verrichten van bemiddelingswerkzaamheden door de ondernemer gehouden hem € 1.815,– aan bemiddelingskosten te betalen. De ondernemer kan geen aanspraak maken op een hoger dan dit overeengekomen bedrag.
Nu de ondernemer € 3.000,– heeft ingehouden op het door hem van de koper ontvangen bedrag van € 23.000,–, in plaats van de courtage van € 1.815,– waar hij recht op had, is hij gehouden om het verschil, zijnde € 1.185,–, aan de consument te betalen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat dit klachtonderdeel van de consument gegrond is.
In de tweede plaats stelt de consument zich op het standpunt dat de ondernemer door zijn handelwijze in het geheel geen recht op de bemiddelingskosten van € 1.815,– heeft. De ondernemer heeft immers pas enkele maanden later en zonder dat daarover enig overleg met de consument heeft plaatsgevonden, aan de consument medegedeeld de boot zelf te hebben gekocht in plaats van als bemiddelaar bij de verkoop te hebben opgetreden.
Hoewel de commissie zich de reactie van de Consumentenbond, inhoudende dat deze gang van zaken zeer laakbaar is, kan voorstellen, leidt dit in de onderhavige zaak niet tot een andere financiële uitkomst. De ondernemer heeft immers inspanningen verricht om de verkoop van de boot tot stand te brengen en hiervoor is de consument hem de overeengekomen bemiddelingskosten verschuldigd.
De commissie is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond.
De ondernemer is gehouden een bedrag van € 1.185,– aan de consument te betalen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie dient de ondernemer voorts een bedrag van € 127,50 te vergoeden aan de consument ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 150,–.
Het meerdere, door de klager verlangde, wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 7 februari 2017.