Nu ondernemer de overeenkomst heeft opgezegd overheidsmaatregelen, heeft de consument geen recht op vergoeding op grond van herstructurering.

  • Home >>
  • Recreatie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Recreatie    Categorie: Huurovereenkomst m.b.t. vaste standplaatsen    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 61222

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de opzegging van een vaste plaats voor een caravan.   Feiten Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken – voor zover thans van belang – het volgende vast: a. De consument en de ondernemer hebben op 7 april 2005 en overeenkomst gesloten voor een vaste plaats. Op de overeenkomst waren de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen van toepassing. b. De overeenkomst is per 1 januari 2008 verlengd, opnieuw onder toepasselijkheid van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen. c. Bij brief van 21 februari 2011 heeft de ondernemer de consument onder meer het volgende bericht: “Het zal u via verschillende media ongetwijfeld duidelijk zijn geworden, dat op de valreep van 2010 zowel door de Tweede Kamer als de Provinciale Staten van de Provincie Zeeland, belangrijke beslissingen zijn genomen inzake de uitvoering van de projecten [naam project] en [naam project]. Wij dienen u ingevolge artikel 10 lid 5 van de RECRON-Voorwaarden voor vaste plaatsen tijdig te informeren over de te verwachten overheidsmaatregelen die ons noodzaken de overeenkomsten op termijn te beëindigen. Deze brief dient daartoe en het is daarbij een goed moment de balans op te maken en u te informeren over de gevolgen die bovengenoemde beslissingen hebben voor u als recreant met een vaste standplaats op [naam park]. Het overheidsproject [naam project] is onderdeel van het Hoogwater Beschermingsprogramma. De opzet is de zwakke plekken in de Nederlandse kust te versterken. De kust bij [naam park] is een zwakke plek in de kustverdediging. De dijk en de duinen zullen de komende jaren ter plaatse van [naam park] worden verbreed. Daardoor zal [naam park] niet kunnen voortbestaan en gaan verdwijnen. Op 16 december 2010 heeft de Tweede Kamer in grote meerderheid ingestemd met het beschikbaar stellen van de benodigde financiële middelen om zowel het project [naam project] als het project [naam project] uit te voeren. De Provinciale Staten van de Provincie Zeeland hebben op 17 december 2010 besloten de nog niet verworven gronden, ten behoeve van deze projecten, te onteigenen indien de gronden niet op basis van vrijwilligheid kunnen worden verworven. Dit besluit is gebaseerd op het door de Provinciale Staten van de Provincie Zeeland goedgekeurde inpassingsplan van 1 oktober 2010. Vooruitlopend op de onteigening heeft de Provincie Zeeland op 17 april 2009 op de gronden van [naam park] ingevolge de Wet Voorkeursrecht Gemeenten een voorkeursrecht gevestigd (…). Zoals het zich thans laat aanzien, is de zomer van 2012 de laatste zomer dat u kunt genieten van uw kampeermiddel op [naam park]. Hierover ontvangt u binnenkort een brief (…)”. d. Bij brief van 28 juni 2011 heeft de ondernemer de overeenkomst met de consument opgezegd tegen 1 januari 2012. Deze brief luidt onder meer als volgt: “Met mijn brief van 21 februari jl. heb ik u nader geïnformeerd over de projecten [naam project] en [naam project] en de gevolgen daarvan voor [naam park]. Inmiddels ontvingen wij een brief van Waterschap Scheldestromen waarin wordt aangegeven dat voor de uitvoering van de voornoemde projecten de gronden van [naam park] per 1 juni 2012 (voor een deel) en per 1 september 2012 (voor een ander deel) beschikbaar dienen te zijn. Aangekondigd is dat het Waterschap indien nodig de gronden zal onteigenen. Het betreft een dwingende overheidsmaatregel. De bedrijfsvoering van [naam park] houdt op te bestaan. Onze overeenkomst zeg ik op per 1 januari 2012. Ik verwijs u naar artikel 10 lid 3 onder c en subsidiair artikel 10 lid 3 onder d van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen 2008, die op de staanplaatsovereenkomst van toepassing zijn. Vanwege de beëindiging van de overeenkomst dient u vóór 1 april 2012 het kampeermiddel van het terrein te hebben verwijderd en dient u de staanplaats schoon, opgeruimd en ontdaan van alle losse voorwerpen te hebben opgeleverd (…) [naam park] zal haar activiteiten beëindigen en haar deuren sluiten. U, onze medewerkers en de directie, zullen kunnen terugzien op vele jaren kampeerplezier en gastvrijheid (…)”. e. De hierboven bedoelde brief van het waterschap aan de ondernemer is gedateerd 21 april 2011 en luidt onder meer als volgt: “Het is u bekend, dat het Waterschap Scheldestromen voornemens is de kustversterking in het gebied [naam project] te verbeteren. Door het reguliere overleg binnen de Projectgroep [naam project] is het versterkingsplan optimaal gekoppeld aan de plannen voor de recreatieve ontwikkelingen. Zowel het kustversterkingsplan als de ruimtelijke inrichting zijn inmiddels vastgesteld en goedgekeurd door respectievelijk het waterschap en de Provincie Zeeland. Als gevolg van deze werken komt uw camping te vallen onder de nieuwe waterkering. Voor de realisatie van de kustversterking is het dan ook noodzakelijk dat wij gronden met opstallen van u verwerven. Op korte termijn willen wij u een passende aanbieding doen om de benodigde gronden op minnelijke wijze van u te verwerven. Een vertegenwoordiger van [naam taxatie- en advieskantoor] zal hiervoor op korte termijn contact met u opnemen. Volledigheidshalve wijzen wij u erop dat het eventueel inschakelen van het onteigeningsinstrument op grond van de aard van de werken eveneens mogelijk is. In verband met de geplande uitvoering van de werken willen wij de ondergrond voor de waterkering per 1 september 2012 beschikbaar hebben. De planning om de getijdendijker in de NW-hoek aan te leggen is 1 juni 2012.” f. Bij brief van 18 juli 2011 heeft (de gemachtigde van) de consument de opzeggingsgronden van de ondernemer betwist en gesteld dat er sprake is van een herstructurering als bedoeld in de RECRON-voorwaarden. g. Bij brief van 16 augustus 2011 heeft de ondernemer zijn standpunt gehandhaafd.   Standpunt van de consument   De consument heeft in zijn vragenformulier aan de commissie, samengevat, betwist dat er sprake is van een dwingende overheidsmaatregel. Er is volgens hem nog slechts sprake van een ontwerp-onteigeningsbesluit. De bedrijfsvoering van de ondernemer houdt ook niet op te bestaan, want de ondernemer is betrokken bij het project [naam project]. De consument blijft van mening dat sprake is van een herstructurering en maakt op grond daarvan aanspraak op de in artikel 10 lid 6 sub b. en c. neergelegde geïndexeerde vergoeding.   Standpunt van de ondernemer   De ondernemer heeft in zijn verweerschrift van 7 november 2011 geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de consument. Onder verwijzing naar artikel 10 van de RECRON-voorwaarden en de bijbehorende toelichting is volgens de ondernemer geen sprake van een herstructurering. Primair noodzaakt een overheidsmaatregel hem tot beëindiging van de overeenkomst en subsidiair houdt zijn bedrijfsvoering op te bestaan. De RECRON-voorwaarden voorzien niet in een schadevergoeding bij één van deze beëindigingsgronden.   Beoordeling van het geschil   De commissie is van oordeel dat de primaire grond die de ondernemer aan zijn opzegging van de overeenkomst met de consument ten grondslag heeft gelegd slaagt.   Ingevolge artikel 10 lid 3 onder c van de van toepassing zijnde RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen kan de ondernemer de overeenkomst met de consument opzeggen indien overheidsmaatregelen hem noodzaken tot beëindiging van de overeenkomst. Uit de Memorie van Toelichting op dit artikel volgt dat van een overheidsmaatregel in ieder geval sprake is indien de overheid de grond onteigent. Dat onteigening hier aan de orde is, blijkt ontegenzeglijk uit de hierboven (onder Feiten sub e.) geciteerde brief van het [naam waterschap]. Dat er op het moment van opzegging van de overeenkomst door de ondernemer nog geen koninklijk besluit lag waarin definitief tot de onteigening was besloten, doet daar niet aan af. De ondernemer hoefde naar het oordeel van de commissie na de bedoelde brief van het Waterschap niet te wachten met zijn opzegging totdat het definitieve onteigeningsbesluit was getroffen. Ter zitting is overigens gebleken dat dit koninklijk besluit inmiddels op 15 november 2011 is uitgevaardigd onder nummer 11.002723.   De gemachtigde van de consument heeft ter zitting nog betoogd dat de ondernemer belang heeft bij de onteigening en dat de ondernemer er beter van wordt, zodat het niet redelijk zou zijn om onder deze omstandigheden de consument de in artikel 10 lid 6 sub b. en c. van de RECRON-voorwaarden neergelegde geïndexeerde vergoeding te onthouden. Dat betoog miskent echter allereerst dat de RECRON-voorwaarden bij een terechte opzegging van de overeenkomst door de ondernemer op grond van artikel 10 lid 3 onder c, zoals in dit geval,  niet voorzien in enige schadevergoeding voor de consument. Bovendien ziet het betoog over het hoofd dat het nog allerminst vaststaat of [naam ondernemer] uiteindelijk ook de ondernemer zal zijn die de onder het project [naam project] nieuw te realiseren verblijfsvoorzieningen zal gaan exploiteren. Daarvoor zal [naam ondernemer] eerst de benodigde financiering moeten zien aan te trekken. Vervolgens, zou [naam ondernemer] daarin slagen, is het ook nog maar zeer de vraag of en in welke mate de exploitatie voor haar in de toekomst winstgevend zal blijken te zijn.   Nu de primaire opzeggingsgrond van de ondernemer slaagt, leidt die conclusie reeds tot ongegrondverklaring van de klacht van de consument en behoeft de subsidiaire opzeggingsgrond (bedrijfsbeëindiging ex artikel 10 lid 3 onder d van de RECRON-voorwaarden) strikt genomen geen nadere bespreking. Toch hecht de commissie er -ten overvloede- nog aan op te merken dat de ondernemer óók deze grond aan zijn opzegging van de overeenkomst met de consument ten grondslag heeft kunnen leggen. De ondernemer heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat de camping haar deuren met ingang van 1 april 2012 zowel voor de gasten als voor de medewerkers zal sluiten. Deze laatsten zullen allen worden ontslagen, aldus de ondernemer. Verder heeft de consument ook niet betwist dat er vóór 2016 geen enkele mogelijkheid tot recreatie op het huidige terrein van de [naam park] mogelijk zal zijn. Het enkele feit dat de ondernemer met het oog op een (mogelijke) toekomstige bedrijfsvoering participeert in het project [naam project] betekent nog niet dat daardoor van een bedrijfsbeëindiging geen sprake meer zou zijn.   Het bovenstaande leidt de commissie tot de volgende beslissing.   Beslissing   De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de consument verzochte af.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie op 2 december 2011.