Commissie: Energie
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
30257
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil betreft de door de ondernemer aan de consument gestuurde facturen van 1 januari 2009 en 1 maart 2009 en de daarbij in rekening gebrachte bedragen wegens het verbruik van gas. De consument heeft op 8 januari 2009 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. De door de meteropnemer bij de wisseling van de gasmeter op 29 oktober 2006 opgenomen standen zijn onjuist. De consument heeft geen meterkaart ontvangen en evenmin voor akkoord getekend. Ook is het verbruik van de consument na het plaatsen van de slimme meter onbegrijpelijk hoog. Uitgaande van een normaal verbruik is van een betalingsverplichting van de consument geen sprake. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. Ondanks het feit dat de consument ingevolge het bepaalde in artikel 5 lid 1 sub b. en d. van het Reglement van de commissie niet ontvankelijk is verzoekt de ondernemer de commissie het geschil verder in behandeling te nemen. De ondernemer heeft de consument bij brieven van 5 mei 2009 en 2 juni 2009 uitvoerig bericht over de onderhavige kwestie. Ook heeft zij diverse telefonische contacten met de consument gehad. Het financiële belang van de zaak overstijgt met een bedrag van € 8.964,77, het in het Reglement van de commissie vermelde bedrag van € 5.000,–. De ondernemer wenst een depotstorting van het volledige bedrag. Indien de consument daartegen bezwaar maakt is de ondernemer bereid om genoegen te nemen met een depotstorting van 50% van de openstaande vordering van € 8.964,77. Enkel onder deze voorwaarden kan de ondernemer akkoord gaan met de behandeling van de zaak door de commissie. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. De commissie stelt voorop dat zij alvorens de klacht van de consument inhoudelijk te behandelen dient te beoordelen of de consument in zijn klacht ontvankelijk is. De vraag naar de hoogte van een eventueel door de consument te verrichten depotstorting komt zo nodig eerst na die beoordeling aan de orde. De commissie acht de consument in deze zaak niet-ontvankelijk in zijn klacht. De commissie wijst daartoe op het bepaalde in artikel 5 lid 1 onder sub d. van haar Reglement. Deze bepaling houdt in dat de commissie de consument ambtshalve niet-ontvankelijk in zijn klacht dient te verklaren indien het financiële belang een bedrag van € 5.000,– te boven gaat, zoals in deze zaak het geval is. De ondernemer heeft weliswaar aangegeven dat zij ermee akkoord kan gaan indien een depotstorting van 50% van het openstaande bedrag wordt gedaan, maar daarmee heeft de consument, zo begrijpt de commissie, niet ingestemd. Van een overeenkomst tussen partijen die tot de bevoegdheid van de commissie en de ontvankelijkheid van de consument aanleiding zou geven is dan ook geen sprake. De commissie leest in het voorstel van de ondernemer om genoegen te nemen met een lagere depotstorting niet dat de ondernemer daarmee zijn vordering qua hoogte beperkt. De commissie komt aldus niet toe aan de vraag of en zo ja tot welke hoogte de consument een depotstorting dient te doen. Gelet op het bovenstaande zal de commissie de consument in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaren. Beslissing De commissie verklaart de consument niet-ontvankelijk in zijn klacht. Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water, op 1 juli 2010.