Ondernemer had niet tweemaal vastrecht mogen rekenen, omdat het niet om twee woonruimtes gaat

  • Home >>
  • Water >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Water    Categorie: Kosten    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 190013/190653

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De consument klaagt erover dat de ondernemer heeft medegedeeld om met terugwerkende kracht het vastrecht te berekenen voor twee verblijfsobjecten. De commissie is van oordeel dat er geen sprake is van twee separate woonruimtes. Daardoor mag slechts eenmaal vastrecht geheven worden. De klacht is gegrond.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Water (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2023 te Den Haag.

De commissie heeft de behandeling van het geschil op basis van de stukken, zonder mondelinge behandeling, afgedaan.

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft de aankondiging van de ondernemer tweemaal vastrecht aan de consument te berekenen.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

In een brief d.d. 31 augustus 2022 deelt de ondernemer mede dat met terugwerkende kracht het vastrecht wordt berekend voor twee verblijfsobjecten. Tegen deze wijziging maakt de consument bezwaar op grond van de volgende argumenten.

1. Het aanpassen van het vastrecht naar twee verblijfsobjecten, terwijl er maar één aansluiting is en het verbruik ook geen rechtvaardiging kan zijn voor deze aanpassing, is niet acceptabel, zeker nu in meer dan 20 jaar de situatie niet is gewijzigd. De vernummering van de ‘dienstverlenende instelling’ van 72 naar 72A is een gevolg van het feit dat er in 2001 een extra brievenbus is geplaatst ten behoeve van het bedrijfsgedeelte. Het gebouw is begin jaren 70 gebouwd als sauna annex kapperszaak met bovenwoning en in 1989 in gebruik genomen als kantoor met bovenwoning. Er wordt extra verbruik in rekening gebracht, terwijl niets is gewijzigd. Daarnaast komt het waterverbruik, over het jaar 2021 – 2022 van 136 m³, volgens de Nibud normen overeen met een huishouden van drie personen. Rekening houdend met het feit dat er geen sprake is van een tuin en een zwembad kan niet gesteld worden dat het verbruik het in rekening brengen van tweemaal vastrecht rechtvaardigt.
2. Het met terugwerkende kracht in rekening brengen van een tariefverhoging. In genoemde brief meldt de ondernemer dat het vastrecht voor twee verblijfsobjecten in rekening wordt gebracht vanaf 2 maart 2022. Dat is een half jaar terugwerkende kracht. Hiertegen maakt de consument ernstig bezwaar omdat, zoals uit de aanslagen in de bijlagen blijkt, er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Terugwerkende kracht is dan in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Het geschil betreft de vraag of de ondernemer naast het vastrecht voor de woning aan de Xweg 72 (een verbruikersobject met woonfunctie), ook jaarlijks een bedrag aan vastrecht in rekening mag brengen voor het adres Xweg 72A (een verbruikersobject met gezondheidsfunctie) van de consument, gelegen op een aaneengesloten terrein.

De consument heeft een overeenkomst met de ondernemer voor waterlevering op het adres Xweg 72.

Er is sprake van één wateraansluiting en een (centrale) watermeter voor beide huisnummers.

Om op geobjectiveerde wijze te kunnen vaststellen of sprake is van een woning of bedrijf, hanteert de ondernemer de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (hierna BAG). Dat is een door de overheid in het leven geroepen, op een wettelijke grondslag berustend systeem waarvan de objectiviteit niet ter discussie staat. In het geval van een aaneengesloten terrein dat meerdere verbruiksadressen met een woon- of andere verbruiksfunctie kent, is sprake van meerdere zelfstandige verbruiksadressen.

Bij een controle van de BAG van de gemeente van de consument op 31 augustus 2022 is de ondernemer er achter gekomen dat op het aaneengesloten terrein van de consument meerdere verbruiksadressen met een woon- of andere verbruiksfunctie aanwezig zijn, namelijk de woning op Xweg 72 en de praktijk op Xweg 72A van de consument. Beide adressen worden door de BAG aangemerkt als separate verbruiksadressen.

De ondernemer heeft de consument op 31 augustus 2022 geïnformeerd dat hij voor twee verbruiksadressen een vastrecht voor kleinverbruik in rekening gaat brengen vanaf 2 maart 2022. Dit is de datum van de laatste jaarafrekening die de consument van de ondernemer heeft ontvangen. Er is weliswaar één wateraansluiting en (centrale) watermeter, maar er is sprake van twee verbruiksobjecten op één aaneengesloten terrein van de consument, waarvoor de ondernemer vastrecht voor kleinverbruik vanaf dit jaar in rekening gaat brengen.

Dit is in lijn met hetgeen uw commissie al eerder concludeerde in haar bindend advies met referentiecode: 21323/25801, waarin dubbel vastrecht geoorloofd in rekening wordt gebracht in het geval er sprake is van registratie van twee verbruikersobjecten in de BAG van de klant op een perceel.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Het gaat in deze zaak om het feit dat de ondernemer tweemaal vastrecht wil berekenen.

De commissie overweegt dat in de tarievenregeling van de ondernemer het volgende is vermeld:
“Het vastrecht is een vast bedrag per jaar ten behoeve van de infrastructuur om het water te kunnen leveren. Het tarief is afhankelijk van het aantal verkochte m³ per uur. Bij een centrale watermeter voor twee of meer wooneenheden wordt het vastrecht per wooneenheid berekend onafhankelijk van de capaciteit van de watermeter.”

Het begrip wooneenheid wordt vervolgens gedefinieerd als:
“Een woonruimte (bestaande uit één of meerdere kamers) met eigen ingang en eigen sanitaire voorzieningen en keuken”.

Er moeten dan ook twee woonruimtes zijn met de hiervoor vermelde eigenschappen. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake. Het gaat immers om een praktijkruimte met een bovenwoning. Beide hebben weliswaar een eigen ingang, maar de parterre is geen woonruimte, nog daargelaten of er sprake is van eigen sanitaire voorzieningen en een keuken.

De ondernemer verwijst naar de Wet basisregistratie adressen en gebouwen. Hij geeft aan de daarin gevolgde registratie van verblijfsobjecten te hanteren. In die wet wordt een verblijfsobject als volgt gedefinieerd:
“Kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is”.

De commissie overweegt dat de ondernemer met het begrip verblijfsobject kennelijk een geheel ander criterium volgt dan hij in zijn tarievenregeling aangeeft. Immers daar wordt het begrip woonruimte gehanteerd. Beide criteria zijn niet dezelfde, hoewel in beide gevallen een eigen toegang tot het betreffende gedeelte van het pand vereist is.

De commissie is van oordeel dat de ondernemer het criterium zoals door hem gepubliceerd in de tarievenregeling dient te volgen. Dat betekent in het onderhavige geval, waar geen sprake is van twee woonruimtes, slechts éénmaal vastrecht geheven kan worden.

Met deze uitkomst behoeft de klacht betreffende de terugwerkende kracht niet meer besproken te worden.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. De ondernemer dient dan aan de consument het klachtengeld te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De ondernemer kan op basis van zijn tarievenregeling aan de consument slechts éénmaal vastrecht in rekening brengen.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 27,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Water, bestaande uit de heer mr. R.J. Paris, voorzitter, mevrouw mr. P. Dekker – Stam en de heer mr. P. P. van der Neut, leden, op 26 januari 2023.